Over de bemoeiingen met electrische geleidingen kan
ik niet veel vermelden. De in 1932 opgerichte
schoonheidscommissie Electrische geleidingen be
ziet de proporties, bouwwijze en kleur der hoog
spanningsmasten, \velke naar mijn misschien tri
viale smaak niet behoeven te misstaan in het open
wei- of bouwland.
Over de strijd tegen de lintbebouwing heeft Dr Ir
F. Bakker Schut „Regeling der bebouwing buiten
de kernen" geschreven 8). Ik moge de belangstel
lende hiernaar verwijzen en tevens de namen noe
men van de Bestuursleden van de Bond Heem
schut, de heren Mr F. J. van Lanschot en H.
Cleijndert.
De beeknormalisatie, waardoor veelal de oevervege
tatie teloor gaat en de kenmerkende schoonheid
verdwijnt, kwam steeds weer voor onder de ru
briek: Wat Heemschut's aandacht had. Bij aan
dacht bleef het niet en in 1936 lezen we, dat de
Rijkswaterstaat voor de Buurserbeek in Twenthe
een kanalisatieplan vaststelde, waarin enigszins
met de wensen der natuurbeschermers rekening
was gehouden. Ook de Leubeek in het midden van
Limburg werd minder rigoreus aangepakt, dan
aanvankelijk in het voornemen lag.
Enige voorschriften hierover van de zijde van
Waterstaat zijn mij niet bekend. Uitgebreide bepa
lingen bestaan bij onze oosterburen, welke zeker
de bestudering waard zijn 9).
De zomerhuisjes getuigen wel van de zucht naar
buiten, doch niet van de ingetogenheid der stads
mensen. Gedep. Staten van Friesland richtten al in
1931 een rondschrijven aan de gemeenten, met de
aansporing bepalingen ter wering van zomer
huisjes te ontwerpen. De Bond Heemschut wist te
bewerken, dat Ameland in 1936 een bepaling tegen
week-erid huisjes in de bouwverordening opnam.
Wederom zal ik de Woningwet moeten noemen
om enige „technische" kwesties te bespreken.
Zomerhuisjes zijn geen volwaardige woningen,
maar zijn toch steviger van constructie dan de ter
tijdelijke bewoning bestemde loodsen, keten, ten
ten en andere soortgelijke inrichtingen, welke ten
hoogste vijfjaren mogen worden gebruikt, bedoeld
in het op de Woningwet steunende Ketenbesluit.
Toen de raad van Roden in 1932 in beroep een
vergunning voor de bouw van een zomerhuisje ver
leende zonder dat de dikte der muren een der
eisen der bouwverordening was vermeld, ver
nietigde de Kroon dit raadsbesluit10), omdat niet
was voldaan aan de eisen der bouwverordening.
De Kroon eiste in 193411) dat ook voor de bouw van
een zomerhuisje dit was in Loosdrecht rooi
lijnen moesten zijn aangegeven.
De positie voor de bouwlustigen is er door deze
Kon. besluiten niet beter op geworden. Om toch
aan de gerechtvaardigde verlangens naar zomerse
ontspanning te kunnen voldoen, ontwierp een
enkele gemeente krachtens haar autonome be
voegdheid een aparte zomerhuisjesverordening. Ik
noem o.a. Diever en Schiermonnikoog.
De hoofdinspecteur der Volkshuisvesting heeft,
naar Dr Ir F. Bakker Schut in 1936 12) meedeelt,
een model verordening op zomerhuisjes ontworpen.
Het is, volgens de bestaande verordeningen verbo
den, behoudens vergunning van B. en W., huisjes
te bouwen, uitsluitend bestemd voor en gebruikt
als vacantieverblijf. Zekere technische eisen wor
den gesteld. De welstandsbepaling is ook van toe
passing op deze vacantiever blij ven. Veelal wordt
ook als bepaling opgenomen, dat jaarlijks een ver
blijfsvergunning moet worden aangevraagd. Tegen
weigering der vergunningen staat beroep open op
de raad. De aanwijzing van een terrein voor zomer
huisjes dient in een uitbreidingsplan te geschieden.
Opslagplaatsen en autobelten begonnen in de dertiger
jaren meer en meer een doorn in het oog van na-
tuurminnend Nederland te worden. De Bond
Heemschut trad vanaf 1936 tegen deze ontsie
ringen op. In 1942 ontwierp hij een modelverorde
ning.
In de oorlogsjaren stelden de provincies Groningen
en Gelderland een verordening op opslagplaatsen
vast; onlangs ook Noord-Holland 13).
Afgezien van kleine onderlinge verschillen verbie
den deze voor het landelijk deel ener gemeente af
braak, puin, oud-metaal, onbruikbare motorrijtui
gen en dergelijke voorwerpen gedurende langer dan
twee dagen op vanaf de openbare weg zichtbare
plaatsen te hebben. Het verbod is niet van toepas
sing op hem, die handelt met vergunning, verleend
door de Commissaris der Koningin. Aan de verle
ning ener vergunning kunnen voorwaarden wor
den verbonden. De vergunning kan slechts worden
geweigerd om schoonheidsredenen; de voorwaar
den kunnen alleen hierop betrekking hebben. Op
bestaande opslagplaatsen is het verbod eerst zes
maanden na de dag der afkondiging van toepas
sing. Gedep. Staten zijn bevoegd op kosten van de
overtreder te doen wegnemen, hetgeen in strijd
met deze verordening is aangebracht of instand
gehouden.
Zeeland wildé nog verder gaan met het nemen van
maatregelen tot behoud van landschapsschoon en
ontwierp in 1941 een schoonheidsverordening, welke
ook van toepassing zou zijn op verwaarloosde on
roerende goederen. Tot vaststelling is het niet ge
komen.
De provincie Utrecht heeft krachtiger doorgezet
en kondigde in 1948 13) een Schoonheidsverorde-