OPENINGSWOORD VAN DE VOORZITTER
op de 57e Algemene Ledenvergadenng van de Bond Heemschut op 17 September 1948
in de hal van het Raadhuis te Deventer. 1
Dames en Heren, vertegenwoordigers van de gewone
leden en van de donateurs van de Bond Heemschut,
buitengewone leden en introducés, het is mij een
genoegen u welkom te kunnen heten in deze 37ste
gewone Algemene Vergadering van onze Bond, dit
maal in de oude Hanzestad aan de IJssel. «Allereerst
geldt mijn welkomstwoord de vertegenwoordigers van
regeringslichamen en officiële instanties: Mr J. K. van
dei Haagen, vertegenwoordiger van de Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, al vele jaren
een getrouw en belangstellend deelnemer aan onze
Heemschut-dagen; de Heer Burgemeester en de ver
tegenwoordigers van het Gemeentebestuur van Deven
ter, die ik ook van deze plaats nog^eens hartelijk dank
er voor wil Zeggen, dat het ons de hal van zijn Stad
huis jer beschikking heeft willen stellen voor onze
bijeenkomst; de vertegenwoordigers van de Vereniging
Oud-Deventer, van welke vooral de Heren Ir W. P. C.
Knuttel en G. J. Lugard zich beijverd hebben om deze
dag te doen slagen en ons vanmiddag rond zullen
leiden langs de historische gebouwen en belangrijke
punten van hun stad; de Heer A. G. Beltman, die ons
vanmiddag een inleiding geven zal voor ons bezoek
aan de St. Ltbuinuskerk, en verder allen, die in een of
andere functie aan het welslagen van deze Heemschut
dag hebben meegewerkt.
Het is al weer verschillende jaren geleden, dat
Heemschut voor het laatst zijn jaarvergadering in het
Oosten des lands hield. Dit was in 1937, nu al weer
elf jaar geleden, toen wij in Arnhem bijeenkwamen. Ik
hoop zeer, dat de bewoners onzer Oostmarken hierin
vooral geen gebrek aan belangstelling, om niet te
spreken van minachting, willen zien van wat er in hun
-gewesten omgaat. Maar de oorlog en zijn gevolgen
maakten het reizen naar het Oosten des lands tot voor
kort zeer bezwaarlijk, en wij moesten er toch rekening
mee houden, dat verreweg het grootste deel van onze
leden in het Westen des lands woont. Nu de verbin
dingen wat beter geworden zijn heeft Heemschut meer
gelegenheid, zich naar de buiten-provinciën te begeven,
eensdeels om daar eens rond te kijken, maar ook om
door zijn aanwezigheid aldaar meer bekendheid te
geven aan zijn streven en, voor zo ver nodig, propa
ganda voor de Heemschut-gedachte te maken. Het
verheugt mij zeer, dat ondanks de langere reis, die zij
daartoe maken moesten, toch ook een flink aantal
Westerlingen hierheen met ons mee gekomen zijn.
Het afgelopen verenigingsjaar is voor onze Bond er
weer een van allerlei activiteit geweest. Ik wil niet
vooruitlopen op wat onze secretaris en de secretarissen
van onze drie commissies u direct daarover zullen
mededelen. Maar ik mag op het verslag van de eerste
toch wel even vooruitgrijpen door iets te zeggen over
één punt, -waarover onze secretaris misschien geneigd
is wat heen te lopen, n.1. zijn werk voor ons orgaan.
U zult het met mij eens zijn, dat door ons blad een
frisse wind waait, dat het een verjonging in uiterlijk en
inhoud heeft ondergaan. De bijzondere nummers, die
dit jaar verschenen, het Amersfoort-nummer, het
molen-nummer en het nummer gewijd aan het toe
komstige Zuiderzee-museum, hebben' door hun veel
zijdige inhoud en fleurige illustratie algemeen instem
ming gevonden. Er bestaan plannen om nog meer van
zulke extra-nummers te doen verschijnen. Uit dit alles
blijkt wel, dat onze Bond een gelukkig ogenblik gehad
heeft, toen hij er in slaagde, de Heer Koot als secre
taris en redacteur van het orgaan aan zich te verbinden.
Ook van onze andere uitgaven: de Heemschut-serie en
de nieuwe Heemschut-bibliotheek,'verschenen weer een
aantal delen, dank zij het gestadige werk, door onze
redacteur aan die uitgaven daarvoor verricht. Het
heeft ons allen zeer verheugd, dat het in het eind van
het vorige jaar H. K. H. de Prinses-Regentes behaagd
heeft, onze oud-secretaris en redacteur van de Heem
schut-serie te benoemen tot Officier in de Orde van
Oranjé-Nassau, daarmee uiting gevende aan de waar
dering, die zijn werk tot in hoogste instanties geniet.
Al de'ze, uitgaven zullen er ongetwijfeld aan mee
werken, de Heemschut-gedachte onder ons volk vérder
te verbreiden.
En dat is zeker nodig. Niet alleen, omdat onze nieuwe
Statuten meer dan vroeger de nadruk op de propaga.i-
dering der Heemschut-gedachte gelegd hebben, maar
vooral omdat wij nooit denken moeten dat, al neemt
het aantal onzer leden op verheugende wijze toe, het
propaganderen van de noodzakelijkheid, te strijden en
te blijven strijden voor het behoud van oude en het
scheppen van nieuwe schoonheid, in ons land minder
groot zou kunnen gaan worden. Al breidt de kern der
goedwillenden zich uit, het is er verre van, dat ons
gehele volle de eigen schoonheid van ons land ziet, om
van de verdediging ervan maar te zwijgen. Zoals de
Burgemeester van Delft het vorige jaar bij zijn
welkomstwoord bij de ontvangst op het raadhuis
terecht opmerkte, leven wij in een tijd van toegenomen
barbaarsheid, een barbaarsheid, die zich zeker ook uit
in een onverschilligheid tegenover het schone. Moeten
wij niet beleven, dat terreinen, die wij al lang veilig
gesteld achtten als recreatieoorden voor onze steeds toe
nemende bevolking, opgeëist worden door wat mili
taire noodzaak heet? En dreigt .nog steeds niet de
demon van het verkeer, zijn tol opeisend van veel wat
ons dierbaar is? Is men er zo zeker van, dat straks niet
uit naam van- dat verkeer weer oude stadspoorten
afgebroken, brede straten door onze oude stadsdelen
geslagen, stille grachtjes gedempt zullen worden?
Loopt men nu niet met plannen rond, in Woerdén de
Oude Rijn eenvoudig dicht te gooien, blijkbaar geheel
75