70
te laten maken. Slechts door eigen werk wordt belangstelling en liefde aangewakkerd,
niet door automatisch verteren van ingegoten kost. Enkele goede voorbeelden van
.dergelijk onderwijs kwamen ons reeds ter oore. Eenjge kennis van heemkunde, de
-voorbereiding van heemschut*), is geen overbodige weelde in het leerprogramma,
doch een hoognoodige verrijking van den jeugdigen geest, te vaak gericht op feiten
en te weinig op schoonheid in wijd verband. De leeraren in Biologie, Aardrijks
kunde en Teekenen kunnen in dit opzicht, zelfs zonder buiten hun wettelijk boekje
te gaan, den bestaanden toestand zonder bezwaar omdraaien. „Wie-slechts woorden
zoekt, zal niets vindén" schreef Thomas a Kempis.
Dan zijn er de jeugdorganisaties. De Nederlandsche Jeugdbond voor Natuurstudie
(N. J. N.) doet al vele jaren uitstekend werk op het gebied van de natuur, en nam
enkele malen een lofwaardig initiatief. Ook in Trekkerskringen worden stemmen
gehoord, die wijzen-op toenemende belangstelling voor heemkunde en heemschut.
Maar er is nog weinig leiding, geen doelbewust streven tot het doen ontwaken van
de liefde voor Neerland's schoonheid. In 1931 sprak Dr BROUWER ip zijn boven
genoemde voordracht ook over dit>feit; sindsdien is wel wat verbeterd, maar een
ware kentering is nog niet gekomen. Dit is te begrijpen, wanneer men ziet, hoe
weinig vaste lijn er nog is bij de völwassenen, die immers leiding moeten geven.
Echter: hier ligt een dankbare t^ak voor de besturen der jeugdvereenigingen. Zij
moeten zooveel mogelijk zelf doen, maar raad van ouderen is nu eenmaal onont
beerlijk, wanneer het gaat om ervaring en vakkennis. Daarom is het beginsel van
adviseurs aan het Algemeen Secretariaat van de Nederlandsche Jeugd Gemeenschap
zoo juist gezien. Een vakkundig onderlegd adviseur voor heemkunde zou na eenigen
tijd de vruchten van zijn werk kunnen doen plukken. Een systeem van werkgroepen
door alle aangesloten verenigingen heen, of in de vereenigingen zelf, kan met
behulp van excursies, voordrachten en eigen werk in besloten en wijden kring niet
anders dan uiterst nuttig zijn voor de ontwikkeling de van Nederjandsche jeugd.
Want deze is uiteraard nog te weinig doordrongen van het besef der waarden
onzer cultuur, dan dat zij uit eigen beweging de handen zal afhouden van»de
monumenten, groot of kleinlaat staan zal bijdragen tot de instandhouding
ervan. Wat moet terecht komen van de schoonheid van ons land, wanneer de
jeugd, de toekomstige bestuurders, en werkers, geen bewuste liefde kent voor den
rijkdom aan cultuur en natuur, *geen eerbied heeft voor de nalatenschap onzer
Voorouders, en geen kennis bij zich omdraagt voor de mogelijkheden tot het
scheppen van nieuwe schoonheid? De Nederlandsche jeugd heeft een prachtige
taak voor zich liggen: ,den Wederopbouw van ons gehavende vaderland; doch
dit houdt in de bescherming van de overgebleven schoonheid, en de schepping van
nieuwe vreugden voor oog en geest.
Men hoede zich echter voor overdrijvinghet is niet gewens^t, dat de jeugd zelf
de hand aan den ploeg slaat, zonder te weten, hoe dezen te besturensHet gevaar
- voor ontsiering wordt meestal verhoogd, als ondeskundigen in hun goedbedoelden
ijver zelf gaan „restaureeren", zij het in 't groot of in 't klein. Daarom moet in
elk geval de jeugd eerst opgevoed worden in heemkunde met alle voorafgaande
stadia van ontwikkeling; liefst op eigen initiatief, doch onder deskundige leiding.
Zij hoeft zich niet te schamen voor raad van ouderen: erkennen van eigen on
macht en onkunde is^geen schande, maar een juist inzicht-in de mogelijkheden tot
verruiming v^n kennis. Eens moet het zoover komen, dat de jeugd uit eigen be
weging haar vermaak zal zoeken, niet in het vernielen van schoonheid zooals
op bijgaande afbeelding is te zien doch in het genieten van de vele rijkdommen,
die ons land bezit.
Augustus 1945.
J. P. Bosman.
Zie het artikel van den Voorzitter in „Heemschut" No. 1, 1942.