50
TER GEDACHTENIS AAN ONZEN OUD-VOORZITTER
PROF. DR L. KNAPPERT
Toen vele jaren geleden Prof. Dr H. Brugmans voorzitter van den Bond Heemschut
was en benoemd werd tot voorzitter van het Genootschap Amstelodamum, gaf hij den
wensch te kennen dat voor Heemschut naar een anderen president zou worden uit
gezien. De secretaris A. W. Weissman stelde voor een verzoek te richten tot Prof.
Dr L. Knappert te Leiden, die zulk een warm voorstander was van het behoud der
historische gedenkteekenen in Nederland. Tot ieders vreugde nam de gevraagde de
uitnoodiging aan en zoo kon het gebeuren dat de nieuwe voorzitter op 1 November
1920 voor het eerst den hamer vatte, om dien te houden tot 20 April 1929.
Het Dagelijksch Bestuur bestond toen buiten den voorzitter en den secretaris uit den
Heer G. A. Pos als vertegenwoordiger van den A.N.W.B., den architect J. H. W.
Leliman en den tuinarchitect D. F. Tersteeg.
Toen door het overlijden van Leliman een plaats in het Dagelijksch Bestuur vrij
kwam, mocht ik die innemen, om later na het overlijden van Weissman het secre
tariaat te aanvaarden. Zoo werd mij de gelegenheid geschonken een lange reeks van
jaren onder het praesidium van Prof. Knappert te mogen „dienen", want dat deden
wij allen gaarne. Ik zie hem nog binnenkomen, met haastigen tred, een kort welkom
en dan het begin van de vergadering, een bestraffing aan wie niet precies op tijd
was of wie er 'n oogenblik niet de volle aandacht bi] had. Dan de greep naar de
agenda, waarop de punten onder elkaar sponden, Kerk te A, Boomen te B, Molen te
C, en bij elk punt: wat is daar nu weer, wat wil men daar nu weer vernielen. Ge
meenlijk was na bespreking het besluit dat de secretaris erheen zou gaan.
Dan kwam de „algemeene vergadering" en hield de voorzitter zijn magistrale rede,
die ieder boeide, ieder greep, ieder kracht gaf. Want schoon was zijn woord en
sterk zijn wil. En hij gaf ons iets mede, iets van de gedachte dat de strijd voor het
behoud der schoonheid van Nederland was de strijd \oor den trots van een eerzaam
volk, dat wel eens tijden beleefd had van verval en vernedering, maar dat altijd
weder opstond, gesterkt door het geloof. Bovenal doordrong hij ons van de gedachte
dat voorop stond de strijd voor het behoud van wat de natuur ons geschonken had,
de natuur als zichtbare uiting van het bovenmenschelijke.
Professor Knappert, daarvoor zijn wij u dankbaar, want daarmede hebt ge ons ge
sterkt op ons levenspad en in het werk van den Bond Heemschut. Ook al waren uw
predikingen vaak gegrondvest op 't Boek Jeremia, ge hebt ons kracht gegeven en
waar dat noodig was, onkwetsbaar gemaakt. Daarvoor onzen eerbiedigen dank.
A. A. Kok, secretaris.