67
rad (het „bovenwielcorrespon
deert met de as van de wieken
in de draaibare kap en het kleinste
rad („de bonkelaar") correspon
deert met de verticale molenspil
(den „koning") in het vaste gedeelte
van den molen. Deze spil bevindt
zich zuiver in het midden van den
molen, omdat dit deel van het
gaande werk bij het malen met alle
windrichtingen moet kunnen func-
tioneeren. Het centrale punt van
den koning is dus tevens het
middelpunt, waarom zich het krui-
werk beweegt of wel de geheele
molenkap met het wiekenstel draait.
De plaats nu waar de tanddruk
van de bovenraderen aangrijpt, ligt
aanmerkelijk buiten het genoemde
middelpunt, met het gevolg, dat
de actie van de wieken een re
actie veroorzaakt op het kruiwerk,
waardoor een malende molen eige
ner beweging „uit den wind" wil loopen. Doordat de molen tegen de zon in draait wil
het kruiwerk met de zon mee draaien. Dit is van groot belang bij het plotseling
ruimen van den wind, want een malende molen levert dan zelf grootendeels de
kracht, die noodig is om de wiekenas weer in de gewenschte richting te brengen
en de molenaar behoeft zich dus bij het kruien niet bijzonder in te spannen.
Als men bedenkt, dat een gewone Hollandsche molen bij middelmatige snelheid
reeds 60 paardenkrachten ontwikkelt, dan bedraagt de in het geding zijnde tand
druk ongeveer 2000 k.g. Het is duidelijk, dat het „ruimend-kruien" onder
bevoorrechting van dezen geweldigen druk gemakkelijk gaat en dat het „krimpend-
kruien" vereischt dat de molen eerst wordt stilgezet.
Een en ander samenvattende zien we dus, dat een malende molen, die wegens
het krimpen van den wind moet worden gekruid, eerst moet worden stilgezet,
omdat het kruien tegen den tanddruk van den molen in veel te zwaar is om dit
al malende te doen en dat, aangezien het krimpen van den wind geleidelijk gaat,
bij deze windverandering het kruien en dus ook het stilzetten van den molen
slechts bij groote tusschenpoozen behoeft plaats te vinden. Ruimt de wind daaren
tegen, dan kan het kruien al malende geschieden, omdat in dit geval de tanddruk
meewerkt in de goede richting, hetgeen uiteraard gemakkelijk gaat.
Daar komt nog iets anders bij. Omdat bij ruimenden wind deze zoodanig tegen
de wieken komt te staan dat zij minder wind vangen, gaat de molen langzamer
draaien, doch schade of hinder wordt niet veroorzaakt. Zouden de wieken evenwel
andersom draaien, dan zou bij ruimenden wind deze, in verband met het eerder
vermelde scheluw vlak van de hekken der wieken, achter de wieken komen te
staan, waardoor de zeilen zouden stuk slaan indien de molenaar er niet vlug bij
2. MOLEN BI] ELSHOUT Z. H.
Bij de twee hoogste wieken is het scheluw vlak van de
hekken der wieken zichtbaar.