HEEMSCHUT
69
genomen. Daartoe zal hij een eigenlijken landschapsdeskundige als adviseur en
medewerker naast zich moeten aanstellen, die zoo mogelijk ook voor de andere
gedeelten van het groote werk als zoodanig zijn diensten zal verleenen.
Deze „landschapsbewerker" dient ook de andere bij het werk betrokken technische
ambtenaren op de belangen van natuur en landschap te wijzen en hun kennis
daarvan te bevorderen, alles zooveel mogelijk in samenwerking met den landschaps
deskundige en met de natuurbeschermingsinstanties; dit alles kan door voordrachten
en door gemeenschappelijke excursies in het betreffende gebied bevorderd worden.
Zoodra de tijdsomstandigheden het zullen gedoogen, dienen, ter bevordering van
de landschappelijke scholing der ambtenaren, bepaalde landschapskundige cursussen
voor hen te worden gehouden.
Het bovenstaande geldt niet alleen ten opzichte van de waterstaatkundige ambte
naren, doch ook van de bij het werk betrokken bouwkundigende architecten en
hun personeel. Ook de architect en de landschapsdeskundige behooren te zijn twee
zielen en één gedachte.
Zooals hierboven reeds gezegd, mogen wij met dankbaarheid erkennen, dat een
dergelijk streven als boven uiteengezet ook in ons land bij den Rijkswaterstaat en
bij verschillende Provinciale Waterstaatsbureaux voorzit. Rest ons nog de hoop
uit te spreken, dat dit niet alleen bij de technici, doch ook bij de cultuur-technici
ten onzent in steeds toenemende mate het geval zal worden. Wij mogen toch
niet vergeten, dat op veel grootere schaal en in veel sterkere mate dan de water
bouwkundige' werken, de cultuurtechnische werken in natuur en landschap ingrijpen
bij de eerste is het eigenlijke land er meestal slechts zijdelings mee gemoeid, bij de
cultuur-technische werken gaat het om den bodem zelf, en om de daarmee verbonden
planten- en dierenwereld. Een veel grootere verantwoordelijkheid nog ten opzichte
van de belangen van natuur en landschap dan op den waterbouwkundige, rust dus
op den cultuurtechnicus. Te meer is dat het geval waar wij veilig kunnen zeggen,
dat in géén ander land ter wereld verhoudingsgewijs zoovele en zulke omvangrijke
en ingrijpende cultuurtechnische werken worden ondernomen als in ons eigen land.
Getuigt dit eenerzijds van de groote en zeer verheugende daadkracht van ons
volk, zoo heeft het anderzijds óók te getuigen van ons groeiende cultureele besef
het besef, dat er door -het werk onzer handen niet mag ontstaan een disharmonie,
doch dat wij moeten nastreven een zoo volledig mogelijke harmonie tusschen
cultuur en natuur, wetende dat die harmonie tevens schoonheid beteekent. Van
het besef ook, dat bij het nastreven van een groot en schoon doel de erkenning
van de beperktheid onzer eigen vermogens geen schande, doch een eer is, wanneer
daaruit voortvloeit de bereidheid tot samenwerking met degenen, zonder wier
medearbeid dit doel niet in zijn volle grootte en schoonheid bereikt zou kunnen worden.
Wij weten, dat wij Nederlanders boven het ons van boven opgelegde stellen het
uit eigen verkiezing en initiatief zélf doen. Welnu, laten de cultuurtechnici dan tot
deze samenwerking, in dit geval met de landschapsdeskundigen de landschap
architecten, zelf het initiatief nemen. Het lijdt geen twijfel, of ons volk zal hun
daarvoor dankbaar zijn, wetende, dat dan de uitslag 't werk zal kronen1
's Gravenhage, Mei 1941. H. CLEYNDERT AZN.