58
HEEMSCHUT
aan toe) is ontworpen'en dat discussiabel is gesteld in den kring der ingelanden.
Hier scheiden zich onze wegen, niet zoozeer omdat ik mij met dit ontwerp niet
vereenigen kan, als wel omdat wij hier te maken hebben met een éénzijdig,
cultuurtechnisch project, dat vooruitloopend op de beslissing der streekplancommissie
en zonder éénig overleg hiermee, is ontworpen.
De problemen Giethoorn en Wanneperveen mogen evenwel niet zóó eenvoudig
worden gezien, zeker niet, sinds een tiental jaren geleden de Westelijke helft der
Gemeente door de ontginningsmaatschappij „Het land van Vollenhove" werd
onteigend, waarna dit kraggen- en plassengebied werd drooggelegd, en tot een
landbouwstreek werd herschapen, waarbij met de belangen der bevolking geen,
of althans zeer onvoldoende rekening werd gehouden. De heer KOSTER spreekt
dan ook terecht van het drama van het land van Vollenhove. Maar nu voor de
Oostelijke, in vele opzichten nog veel belangrijkere helft der gemeente Giethoorn
een dergelijk plan wordt ontworpen, beveelt hij dit als een navolgenswaardig
voorbeeld aan. Hier liggen het schilderachtige alom bekende dorp, dat jaarlijks
door 40 a 50.000 menschen wordt bezocht; voorts het bekende „Wijde", een
prachtige nog weinig geschonden plas, het „Kiersche Wijde" en het „Zuid-
eindiger Wijde".
Het „Kiersche Wijde" zou volgens het plan geheel ingepolderd worden, van het
Giethoornsche Wijde verdwijnen de oeverlanden en de boerderijen rukken op tot
aan de wegen, die het meer onmiddellijk begrenzen. Hetzelfde geldt van het
Zuideindiger Wijde, dat evenwel volgens de verschillende nauw verklonken
stemmen der ingelanden „eigenlijk maar meteen zou moeten worden ingepolderd".
Nu schrijft de heer KOSTER, dien ik als natuurbeschermer ken en ten hoogste
respecteer, na zijn geestdrift voor „het plan" der Heide Mij. te hebben geuit, den
opmerkelijken zin, opmerkelijk vooral uit zijn pen: „Over het eigenlijke natuur
schoon in het gebied zelf wordt in het plan niet gesproken, of dit voldoende
verzekerd is, is ons niet bekend!"
En wat zegt het ontwerp dan wel van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de
Giethoornsche bevolking, waarvoor toch dit project van enkele miljoenen zou
moeten worden uitgewerkt? En wat, van de lasten, die op de driehonderd arme
gezinnen zouden moeten drukken? Wat van de toekomst van het vreemdelingen
verkeer, dat nu jaarlijks, volgens de verzamelde gegevens der streekplancommissie
ongeveer f 150.000 opbrengt? Ook niets.
De Heer KOSTER vervolgt„Principieel is echter een belangrijke overwinning
behaald, de overwinning van een groote gedachte, de gedachte eener evenwichtige
ordening van de verschillende belangen"
Ik onderstreep „verschillende belangen" en versta hieronder stedebouwkundige
factoren als het verkeer, de volkshuisvesting, de behoefte der streek aan cultuur
land, de grootte en de aard der bedrijven, de verkaveling, het natuurschoon, de
recreatie. Al deze belangen zijn volgens mij in dit plan echter niet evenwichtig
geordend; ik zie daarom in dit zuiver cultuurtechnische ontwerp volstrekt niet „de
groote gedachte", doch helaas de dreiging van een nieuw Vollenhovensch drama.
Het Gemeentebestuur van Giethoorn heeft intusschen dit geprezen plan laten
vallenMen wenscht daar thans een veel dieper ingrijpend plan en ziet slechts in