HEEMSCHUT
57
steile gesteentewand langs een rivier in Nederland, van de grootste beteekenis en
zij heeft dan ook menig kunstenaar in heden en verleden geïnspireerd.
Tegenover een bedrijf als de'E. N. C. I., waarmede groote economische belangen
zijn gemoeid, zou het niet redelijk zijn, wanneer thans niet zoo spoedig mogelijk
definitief werd vastgesteld, welke gedeelten van den berg in de toekomst wel
zullen mogen worden afgegraven en hoe het beeld van het landschap ter plaatse
zal dienen te worden. Door de gemeente Maastricht was met het oog hierop
reeds een speciale St. Pietersbergcommissie benoemd. Van de zijde van het
Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming is erop aan
gedrongen, dat deze Commissie thans ten spoedigste haar arbeid zal voltooien.
Nu vaststaat, dat de genoemde gedeelten in elk geval gespaard zullen blijven, zal
het stellig mogelijk zijn, dat in den loop der tijden hier nieuwe schoonheid van
een geheel eigen karakter geschapen wordt.
Dit tweede officieele bericht, dat door bemiddeling van het Departement O., W. en C.
een goed gedeelte van den St. Pietersberg met de ruïne Lichtenberg zal worden
behouden, vervult het Bestuur van den Bond Heemschut met vreugde. Het vraag
stuk had reeds vele jaren de aandacht, maar werd ten slotte als verloren beschouwd.
Als een klein bewijs dat Heemschut zich wel eens meer en toen vruchteloos
heeft ingespannen om de ruïne Lichtenberg te behouden, is hierbij een cliché
afgedrukt dat bewaard bleef van den 3den jaargang, 1926, van het Maandblad
van den Bond Heemschut.
RUILVERKAVELINGSPLAN VOOR GIETHOORN
In het Februari-nummer van „Heemschut" trok het artikel van den Heer KOSTER
in het bijzonder mijn aandacht. De schrijver wijst er op, dat voortdurend door
bepaalde instanties éénzijdig over ons landelijk gebied wordt beschikt en oordeelt,
dat het tijd wordt over te gaan ""tot de bestemming van den Nederlandschen
bodem langs vaste algemeene richtlijnen en wijst op de beteekenis van „Het
Nationale Plan". M. i. volkomen terecht, immers hoe belangrijk ook een complex
gronden voor een bepaald doel schijnt'te zijn, de wettelijke bestemming zal nimmer
éénzijdig mogen worden vastgesteld. Er- is niet alleen een agrarisch, niet slechts
een overwegend natuurwetenschappelijk, landschappelijk, of recreatief belang te
behartigen, de bestemming van ons landelijk gebied toch is een stedebouwkundig
vraagstuk, waarvan de oplossing onze samenleving in al haar geledingen raakt,
waarmee dus onze welvaart, en onze wetenschap ten nauwste zijn betrokken, en
waardoor de omgeving, waarin wij wonen en werken, beslissend wordt beïnvloed.
Hoe langer hoe meer wint de meening veld, dat wij spoedig moeten komen tot
een centrale „Nationale Stedebouwkundige Raad", die de richtlijnen .voor de
bestemming van ons gansche gebied bepaalt.
Nu prijst de heer KOSTER als een navolgenswaardig voorbeeld (en ik verbaas mij
hier niet weinig over), een ruilverkavelingsplan, dat door de Heide Mij. voor een
gedeelte der gemeente Giethoorn (en Wanneperveen voeg ik er volledigheidshalve