HEEMSCHUT
59
en terreinverdeelingen naar de tot nu gevolgde werkwijze weder bebouwen, kan
niet anders dan leelijkheid geven. De waarschuwende voorbeelden zijn aan de
overgebleven wrakken aan de Lange Delft en in de gespaarde straten te zien.
Hier moet heel iets anders gebeuren. De straten in matigen zin verbreeden en
verleggen, dat de historische plattegrond der stad blijft, doch de wegen bruikbaar
worden voor verkeer en voetganger. Dan een bebouwing, minder dicht dan vroeger
en ruimte latend om de monumentale bouwwerken die gespaard zijn gebleven of
die herstelbaar zijn beter in 't gezicht te brengen dan voorheen. Een groot plein
of grasveld met boomen hier en daar zal wel noodig zijn. Anders komen er te veel
huizen met te weinig lucht en zullen deze niet alle weder bewoners vinden. Niet
voor niets zijn buiten de stad langs de singels reeds huizen gebouwd voor menschen
die het in de nauwe straten met de binnenplaatsjes en donkere huizen niet konden
uithouden. Er ligt hier een merkwaardig vraagstuk, een samenvoeging van stadsplan
en volkshuisvesting, met woningen en winkels, hotels en magazijnen. Het moeilijkste
van alles zal zijn daarbij de schoonheid te dienen. Want de schoonheid moet gediend
worden. Zoodra men gaat heerschen wordt de bouwkunst tot techniek en vliedt
de schoonheid henen om de leelijkheid achter te laten.
Het was een verheugenis te vernemen dat het Gemeentebestuur van Middelburg
reeds in dezen zin bezig is. Laten we zegen op dezen arbeid vragen, dat de plannen
tot den wederopbouw de schoonheid tot vrucht mogen dragen. Want dat kan, ja
dat moet mogelijk zijn!
Wat er nu al zoo teloor is gegaan? Daarop is een kort antwoord: 590 huizenen
18 historische monumenten, waaronder te verstaan bouwwerken en huizen die
vermeld zijn in de Rijkslijst van Monumenten van geschiedenis en kunst. Over de
gewone huizen spreken we niet. Zij hadden met elkaar pittoreske schoonheid,
doch zij waren goeddeels versleten en niet meer geschikt voor bewoning naar de
inzichten van onzen tijd. Ook waren er leelijke huizen bij. Over de Monumenten
zou heel veel te vertellen zijn. Daarover zal ongetwijfeld wel eens een boek ver
schijnen, want het moet voor de kunstgeschiedenis belangrijk zijn te weten, niet alleen
wat er is, doch ook wat er was. Daarover bestaan foto's en andere gegevens genoeg.
De twee belangrijkste monumenten die zwaar geleden hebben, doch die hersteld
kunnen worden, zijn het Stadhuis aan de Markt en het complex van de Abdij.
Het Stadhuis is ledig gebrand, waarbij het geheele oud-archief, de oudheidkamer,
de vierschaar en veel meer teloor gingen. Doch de gevels staan overeind. Daar
is weder een gebouw van te maken. Of de latere aanbouw aan de achterzijde
mede hersteld moet worden of weggebroken, is een volgend vraagstuk. De
gebouwengroep van de Abdij is ten deele uitgebrand, ten deele gespaard gebleven.
De Kloosterkerk is volkomen uitgebrand, evenals de Groote tören, de Lange Jan,
waarvan bovendien de spits af is. Van de honderden kubieke meters eikenhout is
geen spaantje meer over. Van het uitgebreide klokkenspel is alleen één groote
klok en eenige brokken te zien. De rest is verbrand en gesmolten, verpulverd,
vergaan. De buitenkant van de steenen schacht van den toren is geheel gaaf.
Onze tijd moet een nieuwe spits daèrop kunnen maken, een copie van de vroegere
of heel iets anders. Er zijn zooveel torens in Nederland met een oude steenen