HEEMSCHUT
55
MIDDELBURG
Om een mededeeling te geven over Middelburg en wat daar teloor ging of gespaard
bleef aan historische monumenten, was het noodig ter plaatse te gaan zien. De
reis werd wel niet gemakkelijk, doch op velerlei wijze per as volbracht. De eerste
indruk bij een wandeling door de stad was van diepe droefenis bij al wat aan
schilderachtige schoonheid verloren was gegaan. Wat al lieve herinneringen aan
tallooze bezoeken aan de schoone stad kwamen boven en welk een ontzettende
verwoesting was daarvoor in de plaats gekomen. Welk een merkwaardig schouw
spel van kale muren en eenig puin, een kronkelige ijzeren balk en een enkel huis
ertusschen geheel ongeschonden. Het was geheel anders als na eiken anderen brand.
Is er ergens brand geweest, dan ziet men den anderen dag een zwarten, vuilen
chaos. Doch daar niet. Alles schoon en blank. Want alles is verbrand, kort en
goed alles, behalve baksteen. De pleister is van de muren gebrand. Van dikke
eiken balken met vloeren en kappen is in 't geheel niets over. Ook niet van
meubelen of dakleien, van koopwaar of karren of wat dan ook. Alles is in den
vuurgloed verbrand, gesmolten en tot asch vergaan. Als een louterend vuur dat
over lief en leed, over verleden en heden ging. Zóó mild is de natuur in haar
vernietiging door het vuur, dat in den avondschemer de ruïnen een ontzagwekkende
schoonheid gaven, waar zich de tuitelige toppen en schoorsteenen tegen de lucht
afstaken. Alleen foeileelijk bleven de overblijfselen van de enkele nieuwe bouw
werken die door ijzer en beton niet geheel ten onder waren gegaan, voornamelijk
de gebouwen die niet lang geleden aan de hoofdstraat, de Lange Delft, waren
tot stand gebracht na een brand die daar een tiental jaren geleden woedde. Doch
ook deze gebouwen moeten afgebroken worden. In leelijkheid gaan zij ten onder.
Dat is het lot, het einde van verkeerde bouwkunst. Van de oude bouwwerken is
alleen baksteen over, doch ook niets anders, baksteen en fijn puin en stof, angst
wekkend in aanzien, doch van een zonderlinge schoonheid. Het werd nu duidelijk
hoe het kwam dat van den brand van het oudste Amsterdamsche stadhuis in 't
'jaar 1652 teekeningen bestaan van REMBRANDT en van BERCKHEIDE, van JACOB
DE BAEN en vele anderen. Het was niet alleen het schokkend gebeuren, doch het
ontzagwekkende van de kracht van het vuur dat alles vernietigt en in den laatsten
ondergang alsnog tot schoonheid opvoert.
Na dezen eersten indruk en na een rondwandeling door de ongeschonden of weinig
beschadigde deelen van de stad, trof de eigenaardige sfeer van vorm en kleur, die
aan elke stad haar eigen karakter geeft. Zóó was het verbrande deel ook geweest.
Dat kan nooit meer terugkomen. Doch hoeveel leelijke huizen zijn er in de gespaarde
straten. Hoe weinig huizen en gevels van die welke in de laatste jaren gebouwd
zijn, konden het niet verder brengen dan onder het middelmatige, zoowel in vorm
als in kleur en door toepassing van valsche of minderwaardige bouwmaterialen.
De meeste dier nieuwe huizen zijn inktvlekken op 't schilderij van historie en
schoonheid.
Welk een belangwekkende taak ligt hier om voor de geheele stad tot nieuwe
schoonheid te komen. Trachten de oude stad te doen herleven is onmogelijk en
zou niet anders dan tot valschheid kunnen leiden. De stad op dezelfde rooilijnen