HEEMSCHUT 45 VROEG-MIDDELEEUWSCHE NEDERZETTING OP DE GOOISCHE HEIDE De oudste geschiedenis van ons land is voor een belangrijk deel gebaseerd op de resultaten van het onderzoek der praehistorische graven. Sporen van den grafbouw en in de graven bijgezette wapens en andere voorwerpen verhalen ons van de merkwaardige gebruiken der oude volksstammen. Ook de tegenwoordig vrij nauw keurige kennis van den Romeinschen tijd is voor een belangrijk deel aan opgravingen te danken. Moeilijker wordt het echter door middel van bodemonderzoek gegevens te verzamelen omtrent de geschiedenis van ons land in de eerste eeuwen na de invoering van het Christendom, of m.a.w. de vroege Middeleeuwen. Deze moeilijk heid wordt veroorzaakt door het betrekkelijk geringe aantal vondsten betreffende dien tijd. De overgang tot het Christelijk geloof had tot gevolg, dat na vrij korten tijd geen gebruiksvoorwerpen meer in de graven werden bijgezet, zoodat dus deze eenvoudige Christengraven voor het opsporen van historische gegevens in de meeste gevallen niet belangrijk zijn. Om door middel van opgravingen nog bijdragen te leveren voor de kennis der vroege Middeleeuwen moet men zich in hoofdzaak tevreden stellen met de gewoonlijk armzalige resten van nederzettingen en enkele toevallige vondsten van verschillenden aard. Trouwens, ook andere geschiedbronnen, zooals vroeg-Middeleeuwsche oorkonden, kronieken of folkloristische overleveringen zijn betrekkelijk zeldzaam en in sommige gevallen zelfs weinig betrouwbaar. Om wat meer te weten te komen over het ontstaan von dorpen kan een opgraving der schamele overblijfselen van een nederzetting toch van groot belang geacht worden. De meeste dorpen immers zijn uit de oude nederzettingen ontstaan. In de dorpen zelf kan men zelden resten uit den oorsprongstijd verwachten, omdat de latere bebouwing alle grondsporen van de ongetwijfeld -primitieve huizen heeft uitgewischt. Men is dus voor het onderzoek naar dergelijke sporen .aangewezen op terreinen die na den ondergang der nederzetting niet meer in cultuur zijn gebracht. Als voorbeeld van zoo'n terrein kan genoemd worden de Lange Heul, een lage heuvelrug midden op de heide tusschen Bussum en Hilversum. Reeds eenigen tijd was onze aandacht op de Lange Heul gevestigd, omdat wij het vermoeden hadden dat deze heuvelrug, vooral in verband met de geografische ligging, in vroeger tijd bewoond zou zijn geweest. Dank zij de medewerking van enkele autoriteiten konden wij in het najaar van 1932 eenige kleine proefgravingen doen. Al dadelijk bleek toen, dat hier een eenige decimeters dikke heidehumuslaag ontbrak. Dit verschijnsel is trouwens voor het Gooi niets bijzonders, omdat sedert onheuglijke tijden de boeren jaarlijks groote stukken van de heide hebben afgeplagd. In een zestal ongeveer 2 d.M. diepe proefsleufjes, die op verschillende plaatsen van het vrij uitgestrekte terrein werden gegraven, was het mogelijk een groote hoeveelheid fragmenten van allerlei aard te verzamelen. In de eerste plaats veel scherven van donkergrijze grofaarden kogelpotten en scherven van kannetjes, verder door brand als het ware gebakken stukken leem met afdrukken van takken en riet, het zoogenaamde hutten- leem. Merkwaardig vooral was de vondst van enkele stukjes verkoold weefsel.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1939 | | pagina 11