4
HEEMSCHUT
Weteringschans 28 en 28a een flatgebouw van 12 verdiepingen ter hoogte van
40 Meter op te trekken;
dat Gedeputeerde Staten van Noordholland daaraan goedkeuring hebben.verleend uit
overweging dat op de Woningwet gegronde bezwaren daaraan niet in den weg staan
dat echter, gezien in een ruimer verband dan dat van de Woningwet, wel bezwaren
aanwezig zijn en deze zelfs geacht móeten worden van groote beteekenis te zijn;
dat toch bij den aanleg van de stadswijk, waarin deze perceelen gelegen zijn, er
kennelijk naar gestreefd is een stadsbeeld in het leven te roepen, waarin het
monumentale gebouw van het Rijksmuseum zal domineeren, doordat de hoogte en
verdere afmetingen van de andere gebouwen ondergeschikt blijven aan die van dit
belangrijke centrum van onze vaderlandsche cultuur, tevens het belangrijkste bouw
werk van het einde der negentiende eeuw in Nederland
dat ook inderdaad deze geheele wijk door zijn aanleg, de schaal der bebouwing
en de beplanting volkomen in harmonie is met het domineerend bouwwerk, terwijl
zij zich tevens op zeer schoone wijze aansluit bij het onmiddellijk daaraan grenzende
oude stadsbeeld en een fraaien overgang vormt tot het daarachter gelegen ruimer
aangelegde museumkwartier;
dat een stad weliswaar als een levend organisme beschouwd moet worden, dat
zich moet kunnen vervormen naar de eischei^, die de steeds wisselende omstandig
heden daaraan stellen, doch dat de erkenning hiervan niet in zich sluit, dat er in
dient te worden berust, dat een karakteristiek en waardevol stadsbeeld wordt
vernietigd, zonder dat overwegende redenen van algemeen belang daartoe nopen;
dat door het optrekken van een flatgebouw als door het besluit mogelijk is
geworden, dit laatste geval zich zal voordoen;
dat bovendien, wanneer de bouw van één „Wolkenkrabber" is toegestaan, aan
vragen om op andere perceelen aan de Weteringschans soortgelijke, bouwwerken
op te trekken niet met goede redenen afgewezen zullen kunnen worden, zoodat
verwacht moet worden, dat bij handhaving van het besluit, de hiervoren genoemde
bezwaren zich in de toekomst in steeds sterkere mate zullen doen gelden;
Overwegende alzoo, dat genoemd besluit in strijd moet worden geacht met het
algemeen belang
Gelet op artikel 166 van de Provinciale Wet;
Den Raad van State gehoord (advies van 11 October 1938, No. 40);
Gezien het rapport van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
van 20 October 1938, No. 64071, Afdeeling Kunsten en Wetenschappen, en van
Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 7 November 1938, No. 9543
M/P.B.R., Afdeeling Volkshuisvesting;
Hebben goedgevonden en verstaan
genoemd besluit van Gedeputeerde Staten van Noordholland van 16 Maart 1938,
No. 240, wegens strijd met het algemeen belang te vernietigen.
Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast met de uit
voering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en in
afschrift aan den Raad van State zal worden medegedeeld.
Het Loo, den 12den November 1938. w.g. WlLHELMINA.
De Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen,
w.g. J. B. SLOTEMAKER DE BRUïNE.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
w.g. VAN BOEYEN. Uitgegeven den tweeden December 1938.
De Minister van Justitie,
w.g. C. GOSELING.