DE 2 5STE JAARVERGADERING
HEEMSCHUT
55
VOORWOORD VAN DEN VOORZITTER, MR. J. A. VAN SONSBEECK
Dames en Heeren, leden en donateurs van den Bond Heemschut, geïntroduceerden
en genoodigden U allen heet het bestuur van harte welkom in deze onze jaar-
lijksche vergadering.
Het bestuur beschouwde het als uitgesloten de jaarlijksche vergadering ditmaal
elders dan in Amsterdam te houden, nu wij immers het feit mogen herdenken dat
25 jaren geleden de Bond Heemschut in deze stad werd opgericht. Het was op
2 Februari 1911 dat vertegenwoordigers van een voor dien tijd groot aantal
vereenigingen en commissies, welke ieder voor een bepaald deel het behoud en
de bevordering van de schoonheid van Nederland tot haar taak rekenden, bijeen
kwamen en tot stichting van den Bond besloten. Zonder slag of stoot was dat
niet gegaan. Reeds ongeveer twee jaren tevoren, op 27 April 1909, kwamen op
initiatief van de heeren Mr. P. G. VAN TlENHOVEN en architect A. W. WEISSMAN
de heeren GONNET, HANRATH. VAN DER KLOOT MEYBURG, DE CLERCQ, LELIMAN,
Pos, Feith, Pasteur, de Vries van Doesburgh, de Bazel. Oudemans en
VAN DER AA voor dat doel voor 't eerst met hen tezamen, maar er zouden nog
verscheidene bijeenkomsten moeten volgen alvorens men het eens zou worden
over de noodzakelijkheid het aantal bestaande organisaties, reeds in dienst van de
Godin der Schoonheid met een te vermeerderen.
In de eerste bijeenkomst hield de heer WEISSMAN, kenner van oude bouwkunst
als weinigen, een gloedvolle rede, waarin hij er op wees dat de Schoonheid van
Nederland, in het landschap, in de bouwkunst en in het vele dat stad en land
versiert, tot het laatst der 18e eeuw vrijwel ongerept was gebleven; wel waren
geleidelijk veranderingen in stad en dorp gekomen, maar van een eigenlijke
ontsiering was geen sprake, omdat- voor de verdwijnende steeds nieuwe kunst
kwam, omdat wat wegens ouderdom, ook in de natuur, moest ondergaan, met
toewijding en goeden smaak opnieuw werd aangekweekt en opgebouwd. Toen
kwam, zoo zeide hij, de negentiende eeuw meedoogenloos haar scepter zwaaien.
De liefde voor het schoone scheen op eenmaal weggedenkwaardige gebouwen
en monumenten verdwijnen en worden veelal vervangen door wat daarmede, naar
objectief oordeel, in geen enkel opzicht op één lijn was te stellen. De toenemende
moderne industrieën droegen er vanzelf toe bij in, wat men wel eens de meubileering
van .het Landschap heeft genoemd, wijzigingen ten nadeele te brengen, want voor
de windmolens kwamen de stoomfabrieken, voor de fraaie houten wipbruggen de
ijzeren draaibruggen; het stadsschoon viel meer en meer ten offer aan de eischen
van den nieuwen bouw ten behoeve van een sterk toenemende bevolking. In het
buitenland was het niet anders. En onder dien drang van feiten was dan ook in
datzelfde jaar 1909 te Dresden een Bund für Heimatschutz ontstaan, die zich in
hoofdzaak ten doel stelde het beschermen van de natuurmonumenten, het behouden