30
HEEMSCHUT
Vechtstreek' gemaakt. Wie plaatste elke bloem van den kandelaar en elk blad van
het handvormige blad en al de bloemengemeenschappen op die boomen naar
voren, voorbij dien bladerenschat? Wie plaatste de aldus versierde boomen, van
gemeenschapszin vol, waar de vogelen dan nog in troonen, daar aan de Vecht,
voor de onpersoonlijke reclame van de kastanjeboomen? Ze staan er zóó, gezien
van den overkant van het water, bijzijden van den molen, temidden van de andere
boomen, den rooden beuk, den rooden kastanje, de eiken in hun bronzèn loof en
bloeisel. Ze staan er zóó bij de patriciërshuizen en hunne witte gevels, begroeid
met gouden regen, begroeid met blauwen regen, het Vechtwater toegewend en
toegewijd door vele aaneengesloten eeuwen. Ze staan er zoo, maar zijn hooger
dan die huizen en hooger dan de molenwieken die toch de wolken willen raken.
Ze staan er zoo, soms ganschelijk alleen, dan met een koninklijk hek, dat aan het
vervallen raakte, maar dat ze wat verscholen houden, opdat het hun pralen niet
zal vlekken Zoo staan ze ten voeten uit en zichtbaar voor een ieder bij dat water,
bij die Vecht, waar populieren, de Canadeesche, vroolijk zachtrood getint, meeuwen
groeten en zwaluwen ook, die wonen in de schuren en bij de buren en bij de
kerketorens en de ophaalbrug, waar de brugwachter in hout te zagen zit met zoo'n
fijn figuurzaagje. Ze staan er zoo, de kastanjeboomen, zóó in laanverband ook en
in die laan is het donker en vochtig en speurt men omhoog, men vindt geen pralen,
totdat een berceau van iepen, naar elkander toegegroeid en soms weder afgeweken,
tot ingaan in hun dichte schaduw noodt.
Vanuit dat berceau, rechthoekig op de kastanjelaan staande, ziet men dan de
flanken van de kastanjebergen met de bloesemende kandelaren geheel versierd.
De flanken van de kastanjebergen die er staan ter rechter- en ter linkerzijde van
het iepenberceau, waarvan de drie-en-tachtigjarige tuinman vijf-en-dertig jaren van
zijn leven in verschillende perioden zijn rijshout nam. Dat in verschillende perioden
heeft tot resultaat verschillende belichting van het iepenberceau, want, waar de
takken weg waren genomen, kon toch het licht volkomen naar binnen komen en
is de blik vrij voor het zien naar de kastanjeboomen. Ze staan er zóó de collectief
uitkomende boomen in het feest van de Mei, daar aan de Vecht, berghellingen
gelijk die steil opwaarts zijn gericht boven het groene wilgenland. Ze stuiten zoo
den blik; van doorzicht is geen sprake. Er is alleen maar oog voor het collectief
ontvangen van het glijdende zonnelicht, dan beneden, dan boven, de bloemen-
toeven voor den beschouwer duidelijker makend. Zij staan er zoo, de bloeiende
kastanjeboomen, opdat er maar één gedachte over zal blijven: de Vechtstreek en
kastanjeboomen.
En nog, wanneer al lang reeds dit zoete land is verlaten, dat land van kantwerk
gelijkend nachtegaalskruid en gemeenschapszin van boomen, bloemen en bladeren,
Vechtoevers, Vechtwater en men is bij dat andere water dat in wijde plassen ligt
uitgeleid, ziet men de zon lichten op bloesemende boomen achter Loenen's hoogen
toren, wijzend de plek van de grootste bekoring door kastanje's collectief uitkomen,
ter Meiversiering bijeengebracht.
Tine Cool.