22
HEEMSCHUT
hebbende te plaatsen op een door de zorg van het hoofd van den Oudheidkundigen
dienst aan te leggen en bij te houden register, aan te duiden als „Openbaar
centraal monumenten register". Eenmaal in genoemd register opgenomen, wordt het
„monument" door verschillende artikelen der ordonnantie beschermd tegen ver
nietiging, verandering van uiterlijk, vorm of bestemming, onoordeelkundige
herstellingen. Art. 4 bepaalt, dat schade, door den eigenaar of rechthebbende
rechtstreeks tengevolge van de inschrijving van een zaak in het openbaar centraal
monumentenregister geleden, door het Land vergoed moet worden.
In zijn voordracht op 21 December 1928 voor het Indisch Genootschap gehouden
over „Monumenten-wetgeving in Nederlandsch-Indiè" zegt Dr. F. D. K. BOSCH,
hoofd van den Oudheidkundigen dienst in Ned.-Indië ten aanzien van het artikel
over de schadevergoeding het volgende: „Van dit artikel zal zeker een ruim
gebruik moeten worden gemaakt. Men vergete niet, dat de bezitters van monu
menten in Ned.-Indië behalve de Regeering voor het meerendeel uit kleine
luiden bestaan en hun zeker niet dezelfde verplichtingen kunnen worden opgelegd
als door welgestelde bezitters van kasteelen, buitenplaatsen en dergelijke in Europa
kunnen worden gedragen." Ongelukkigerwijze ontbreekt het der Regeering aan de
noodige middelen om het bedoelde ruime gebruik mogelijk te maken. Maar al te
vaak wordt er dan ook van afgezien een gebouw, dat daartoe volgens de monu
menten-ordonnantie zeker in aanmerking zou komen, in het register in te schrijven,
omdat men voor de financieele consequenties terugdeinst. Het is dus aan de hand
van de monumenten-ordonnantie alléén onmogelijk om een einde te maken aan de
eveneens in de genoemde voordracht van Dr. BOSCH reeds in 1928 gesignaleerde
toestand, waarbij de oud-Hollandsche woningen in Batavia „aan elk toezicht
ontsnappend, voortdurend blootstaan aan het gevaar van te worden gesloopt,
verbouwd of verwaarloosd".
Er zal dus een andere weg gevonden moeten worden om in dezen te doen, wat
noodig is, en liefst spoedig te doen, want de tijd dringt. In de eerste plaats is het
noodig dat de aangelegenheid de algemeene belangstelling verkrijgt, die zij verdient.
In dit verband is het zeer toe te juichen, dat bij rondschrijven van den Directeur
van Onderwijs en Eeredienst d.d. 1 September 1934 een copie van een brief van
het hoofd van den Oudheidkundigen dienst aan de Burgemeesters, resp. Colleges
van B. en W. en de Regenten op Java is rondgezonden, welke een eerste poging
beteekent tot het organiseeren van plaatselijke monumentenzorg. Bij genoemd
schrijven wordt namelijk aan de lokale besturen verzocht om opgave der in hun
ressort gelegen „Monumenten". Een° dergelijke inventarisatie is zeer zeker van
groot gewicht en kan ook bijdragen tot het wekken van belangstelling bij de
lokale besturen en wellicht ook in breederen kring. Het is echter een werk van
langen adem ik mocht zulks te Batavia zelf ervaren vooral nu door de
ongunst der tijden de lokale overheden reeds overkropt zijn met overstelpend
veel andere werkzaamheden, zal men op een spoedig gereedkomen der verzochte
inventarisatie wel niet behoeven te hopen. Bovendien zullen de lokale overheden
evenmin als de centrale Regeering thans het beoogde doel financieel kunnen steunen.
Wat betreft het in 't vorenstaande gewraakte bederf van het stadsbeeld door
hinderlijken nieuwen bouw, worden thans bij de opstelling eener nieuwe bouw
verordening voor de Gemeente Batavia o.m. bepalingen overwogen, die ten dezen
een gunstigen invloed zullen kunnen hebben. Het is echter de vraag of hierdoor
in de practijk alle moeilijkheden overwonnen zullen kunnen worden. Het is daarom
van het allergrootste belang, dat in ruimer kring belangstelling en liefde voor
„Oud-Batavia" gewekt wordt, zeer zeker ook in Nederland zelf. Voor het behoud
der bouwwerken zelf is stellig het particulier initiatief onontbeerlijk. Reeds gaf een