HEEMSCHUT
21
Singel, de Agnietenkapel waren Gemeentegebouwen. Daarbij deden zich tal van nieuwe
vraagstukken voor. Het ontdoen van pleisterwerk dat glashard was en het oppervlak van
den muur meenam en een baksteenen muurvlak te voorschijn riep dat ontoonbaar was. Dan
het speuren naar de oude venstervormen, de vraag wat wel en wat niet kon verdwijnen, de
vraag in hoeverre de oorspronkelijke vormen, gekozen moesten worden of dat 't ook anders
mocht. Dan de technieken om steen van verf te ontdoen met de ervaringen daaraan verbonden
en de vraag of deze steen al of niet van den aanvang geverfd was geweest. Alles vraagstukken
die men nu wat anders ziet doch die feitelijk nog aan de orde zijn. Het is opmerkelijk dat
het onlangs verschenen gedenkboek van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond eenige
opstellen wijdt juist aan de techniek van het restaureeren, aan verven van natuursteen, aan
voegwerk buitenshuis en pleisterwerk in de kerkgebouwen. Na deze Gemeentegebouwen
kwam de toren te Kortenhoef, die recht gezet moest worden en bleek hoogst gevaarlijk
gefundeerd te zijn. Toen de Luthersche Oude Kerk waar de heistelling in de kerk moest
komen, nog nooit gebeurd in Amsterdam.
Voor al deze zaken is noodig een kennis van de samenstelling van het Hollandsche huis en
gebouw, van den oudsten aanvang tot nu, van den. groei van het woonhuis uit het houten
huis dat als een schip gemaakt was tot het vierwoonlagenhuis van nu. Dan eerst begrijpt
men waarom de Amsterdammer hardnekkig volhoudt zijn trap van hout te maken en nog
geen meter breed, iets dat de buitenlander wiens oerhuis uit rotsblokken bestond heel
zonderling vindt. Dan eerst begrijen we waarom 't ding aan een kapspant dat kromme stijl
heet en heelemaal niet krom is nog op de ambachtsschool onderwezen wordt. Daarvoor
moet men de jeugdjaren op de bouwwerken hebben doorgebracht. Doch bovenal moet de
belangstelling aanwezig zijn, geboren uit de liefde tot de bouwkunst; deze ontwikkelt dan
de speurzin. Dan komt vanzelf de bevestiging van wat JOHN RUSKIN schrijft over de
geschiedenis van het Venetiaansche Dogenpaleis wanneer hij zegt dat alle historici vóór hem
alle papieren gegevens doorsnuffeld hebben doch dat ze voor hun onderzoek één archiefstuk
niet bezichtigden, n.1. het gebouw zelf. Want in de gebouwen zelf ligt de geschiedenis,
van 't groote tot 't,kleinste, van de hoofdsamenstelling tot 't gebruiksvoorwerp. Het.is bij
herstelling slechts de vraag wat waardevol genoeg is om behouden te blijven. Bij twijfel zal
het steeds 't beste zijn, zoo min mogelijk te sloopen en op te ruimen; dat kan altijd nog,
beter dan dat men er later spijt van heeft. Want hoe meer men sloopt hoe meer men nieuw
moet maken en dan komt weer de moeilijkheid van de oude materialen die zoo schaarsch
zijn. Oude baksteen is in den regel nog wel bijpassend verkrijgbaar, doch andere materialen
zooals echt oud .lood, echt oud glas, dikke oude eiken balken, vloerplanken en zooveel
meer is nagenoeg niet verkrijgbaar, zoodat men dan noodgedwongen nieuw-oud moet maken in
materialen die de valschheid verraden en voor latere kunsthistorische studie waardeloos zijn.
Dit heeft de Vereeniging Hendrick de Keyser zoo goed begrepen bij de herstelling van haar huizen.
Behoudens een enkel object waaraan veel geld besteed werd, geschiedde alles uit een schrale beurs.
Dat is heel nuttig geweest want daardoor is veel behouden gebleven wat vooral in,den
aanvangstijd wellicht wat te best gerestaureerd zou zijn. Anderzijds is de Vereeniging mede
door de tijdsomstandigheden wat achter geraakt in haar herstellingswerk dat feitelijk gelijken
tred moet houden met de aankoopen. Wat de Vereeniging op het gebied van de instand
houding harer huizen deed is beter uit plaatjes dan met praatjes aan te toonen.
Hier volgde een serie lichtbeelden, waarin de technische zijde van het restaureeren van oude bouwwerken naar
voren gebracht wordtmetselwerk, fundeeringen, leiendak, rechtzetten van een toren, rechtzetten van voorover
gezakte gevels, kerkinterieurs met al of met gepleisterde wanden, kapsamenstellingen, venstersoorten.