HEEMSCHUT
19
N. Z. Voorburgwal en het Spinhuis aan den O. Z. Achterburgwal. Dat waren alle drie
Gemeentebouwwerken. De Gemeente ging dus voor. Hun geringe getal is hoogst merkwaardig
gezien het groote getal oude bouwwerken te Amsterdam. De oorzaak is waarschijnlijk hierin
te zoeken dat het vrijheidlievend Amsterdam ongaarne de hand voor een gave uit den Haag
uitstrekt Want ook nu, terwijl tallooze gevels en bouwwerken in Amsterdam een restauratie
beurt gehad hebben zijn slechts 2 gevallen bekend eener Rijksbijdrage, juist aan huizen der
Vereeniging Hendrick de Keyser, de bekende huizengroep aan den N. Z. Voorburgwal 264
hoek Wijdesteeg en de twee huisjes aan het Kattegat. In dat licht gezien heeft Amsterdam
een weergalooze kracht ontplooid en een groote zelfstandigheid. De zoojuist genoemde
bouwwerken, Huis met de Hoofden, Korenmetershuisje en Spinhuis bekoren ons nu niet
meer; de machinale of namaak-handvormsteenen doen 't niet en meer onderdeelen dragen
onze goedkeuring niet meer weg, doch men onthoude zich van aanmerkingen; in vergelijk tot
wat elders geschiedde zijn zij niet slecht. Zij zijn uit de beginperiode die volgde op den afbraaktijd.
Vóór de Vereeniging Hendrick de Keyser begon was te Amsterdam de weg reeds gebaand
door den Meester onder de architecten K. P. C. DE BAZEL met de restauratie van het
Rembrandthuis. Wanneer wij beseffen wanneer dit gebeurde en dat het 't eerste en eenige
restauratiewerk van dezen architect is geweest, dan moeten we daar grooten eerbied voor
hebben. Als kleinigheid uit 't vele diene, dat de baksteenen vensterpenanten van het bovendeel
van den gevel van 't Rembrandthuis in hun geheel werden weggenomen en weer neergezet.
Als techniek van restaureeren was dat heel knap. Volgers hebben 20 jaar noodig gehad om
dit te leeren. Ook het Huis aan de Drie Grachten, elk Amsterdammer bekend en een jeugd
werkstuk van den architect JAN DE MEIJER, is nu nog een goed voorbeeld. Mijn eerste
kennismaking met restaureeren betrof twee Amsterdamsche Poortjes, 't Eerste was dat van
de Handboogdoelen in de Handboogstraat, nu achterdeur van de Universiteitsbibliotheek,
In 't bestek van de bouwerij dat mij gewerd stond dat de verflaag eraf gehakt moest
worden. Ik deelde onmiddellijk een bevel uit dat zulks niet mocht gebeuren en dat met
bijtmiddelen gewerkt moest worden. Toen ik na eenige dagen ging zien was een steenhouwer
bezig te hakken en was al bijna klaar. Van den opzichter kreeg ik op mijn vraag ten antwoord
dat wat ik wilde niet kon, de verf ging er niet af en daarom had men, zooals gewoonte was,
den steenhouwer aan 't werk gezet. De aardige metoopvullingen met handbogen waren totaal
bedorven. Nu nog, wanneer ik door de Handboogstraat kom en naar dat poortje kijk, komt
nóg 't bloed in opstand, alhoewel de natuur en het stadsstof 't ergste vervaagd hebben. Ik
leerde eruit dat een bevel niet af isdat men erbij moet blijven. Het tweede poortje was
dat van 't Binnengasthuis, 't St. Pieterspoortje. Dat was men op 'n keer aan 't afbreken;
reden genoeg om mij ermede te bemoeien. Ik trad in jeugdigen overmoed op als ongevraagd
adviseur. Er lag een steenen beeld op den grond. Het bleek dat men niet van plan was het
poortje te doen verdwijnen maar 't was bezig zichzelf te vernietigen. Want het had 10 of
20 jaar vroeger een restauratie ondergaan waaraan het ten gronde ging. Toen had men alle
steenstukken verbonden met ijzeren doken, aangegoten met zwavel. Die samenvoeging van
ijzer en zwavel nam zoodanig in volume toe dat alles kapot was. Dat poortje is toen zonder
ijzer in elkaar gezet en 't staat er nu nog keurig na 15 jaren. Wie wel eens iets te maken
heeft gehad met een oud bouwwerk heeft moeten opmerken de vernielende kracht van ijzer
in metselwerk. Desondanks wordt aan alle technische scholen in Nederland ijzer in metselwerk
onderwezen, blinde balkankers of dookankers aan natuursteen; wellicht opdat onze nazaten
ook wat te doen zullen hebben.
De Gemeente ging steeds voor. De Saaihal aan de Staalstraat, de Arsenaalgevel aan den