GOOILUST IN DEN HERFST
130 HEEMSCHUT
Soms breken menschen moedwillig oude beukenlanen en wel door een onderbreking van
haar onbelemmerd van het begin tot het seinde gaan.
Meestal is zoo'n onderbreking een wandaadop Gooilust verzoent men zich met wat werd gedaan.
Het is wel- voornamelijk in den herfst, dat men zoo lankmoedig is; dat wil niet zeggen, dat
in het voorjaar, wanneer de reigers, die nu elders zijn, weer terug zijn gekomen, men ook
hier de onderbreking niet als juist aanvaardt. In den herfst is- er echter een nog inniger
medeleven van het huis Gooilust en de b'euken van Gooilust.
Zij die het voorrecht hadden vanuit den breeden, marmeren gang in het late namiddaguur
de wat donkere eetkamer te betreden om. dan verrast te worden welkom geheeten door den
beukenoprit in herfsttooi, precies in het&hart van de breede kamer en de middelste van de
drie tot op den grond gaande glazen raamdeuren, zullen dit beamen.
Beamen, hoe juist is dit woord hier gebruikt. Alles zwijgt, wat neen zou willen zeggen, er
blijft alleen maar het: „ja, zoo is het goed". Zelfs van een beter is geen sprake. Zoo is het
goed, de kamer hooger en ook het bordes er voor hooger dan de begane grond buiten. Er
is daardoor een neerzien op den voorgrond, een „parterre", het gazon met versierenden,
telkens onderbroken en in figuren gelegden rand, waaruit de bloemen weg zijn, maar Buxus
een donkergroene noot geeft.
Alzoo is er het neerzien, ook op de Rhododendrums ter linkerzijde, waar de zwaarste eik
van het Gooi zijn plaats heeft direct naast het huis. Zijn nabijheid wordt bespeurd doordat
takken, die ver van den stam weg zijn gekomen, de bladeren over de Rhododendrums houden.
Maar het zijn geen beukebladeren, die gouden vreugde dragen alleen de boomen van den oprit,
de boomen die zoo oud zijn, veel ouder 'dan het huis.
Het is eigenaardig, dat gesproken moet>worden van het dragen van de „gouden vreugde".
Bladeren worden door de boomen immers vastgehouden en eerst losgelaten als zij in den
herfst moeten vallen.
Maar het gouden blad van de beuken wordt door hen gedragen.
Tot op den grond, veel lager dus dan, de kamer, aan het eind van den voorgrond, wordt
het doffe'en het glanzende goud, het doorlichte en stille goud, gedragen; gehouden zou men
ook kunnen zeggen. Het dragen gaat toch soms over in een opvallend houden, in een zeer
sprekend' en individueel gebaar, los en tóch verbonden in het geheel, het geheel van de ver
weg brengende beukenlaan, temidden van het glorieus begin, den vlammenden wand van de
eerste boomen die door den voorgrond voldoende licht en lucht hadden om -zich tot aan
den voet bebladerd te toonen. Want immers boomen in laanverband.heffen, behalve aan de
buitenzijde, de takken hoog en op Gooilust bijzonder hoog. Sporadisch1 is er de inwendige
versiering; niet alle zuilenboomen bepalen zich tot de dakformatie van de laan. De laan is
aldus geen kerk van ongekloven hout, zooals men het wel pleegt te noemen, althans niet de
laan van Gooilust vanuit de eetkamer gezien.
De takken die de gulden bladeren in de* laan zelf ter versiering houden, hebben die tot taak
den ruiter te paard te groeten, als hij, van een rit thuis gekomen, bij de portierswoning het
hek is binnen gegaan? Zouden ook-deze groetende boomtakken het hem willen zeggen, als
er een-vreemde op het landgoed is gekomen?
De kronen van de beuken, waarin dan in het voorjaar de reigers weer komen wonen, zijn
onkundig van wat beneden geschiedt. Die- kronen weten van de luchten en wachten den
groet van de zon die niet door kan breken. Maar de versierde takken in de laan zelf zijn