DRADEN OVER FRIESLANE)
HEEMSCHUT
129
Het is een euvel dat heel ons Nederlandsche landschap schendt, de toenemende „Verdrahtung"
die landschap, dorpsbeeld en, zij het in mindere mate, ook het stadsgezicht inspant in een
net van palen en draden dat zich nog steeds uitbreidt en dat een afschuwelijk bederf van de
schoonheid van Nederland beteekent.
Waarom ik dan boven dit artikel de titel „Draden over Friesland" en niet „Draden over
Nederland"- heb gezet? Omdat deze provincie mij' het beste bekend is en omdat het mij
voorkomt dat mede in ons Friesche land het kwaad wel het ergst is. Dat komt vooral ook
door het karakter van het Friesche landschap met zijn open vlakten van weiden; bouwland
en meren, met zijn- vele open, boomlooze land- en waterwegen. In verschillende andere
provincies gaan de draden en palen van telefoon,. electrische stroom en radiodistributie nog
min of meer achter geboomte en bosschages schuil^ in Friesland is dat ook wel hier en daar
het geval, maar over het algemeen vertoont zich hier alles wat in het landschap boeit of
hindert open en wijd en dit is dus ook met de'(f„palenpest", zooals ik dit bederf met een
weliswaar minder parlementair en '.niet', zeer welluidend maar toch welsprekend en duidelijk
woord gaarne noem, het geval.'
Ik mag wel zeggen dat heel Friesland "Onder deze'overspanning met 'een zeer uitgebreid net
van palen *'en draden ontzaggelijk gëleden heeft.|' Overal waar ge komt, waar ge fietst of
auto-rijdt of wandelt» of op een treinreis uw blik dbor het coupéraam over het wijde en zoo
prachtige Friesche'landschap laat zwerven, overal'wordt die blik in zijn vrij-uit dwalen over
het grootsche domein'gestuit door draden- en pale4fijen. Eenzame boerenhoeven die in stille,
schoone glorie liggen !in .hetwelig weiland en tusscnen de vette klei-akkers zijn met een doode
palenrij aan den weg verbonden. Dwars door weiden en velden, langs meren en poelen,
langs korenakkers enH'intieme hoekjes, loopen de palen, de draden, altijd weer de palen, de
draden, soms in dubbele; driedubbele rij/-eentonig,- jd'oodsch, dor, de teere gratie, de ongerepte
bekoring, de wijde,, weidsche pracht".«van h'et landschap brekend met hun brutale opdringerige
verschijningen.
Er zijn vrijwel geen Friesche dorpen en gehuchten ,meer of palenrijen, door draden verbonden,
loopen er langs, eromheen, er kris en kras door" en bederven het genot, vernietigen de
schoonheid, schenden het- schilderachtige op irriteerfende wijze.
De electrificatie neemt toe, ook de meest afgelegen^gehuchten, boerderijen, arbeiderswoningen
gaan deelen in het genot en de zegeningen van het nieuwste licht. Wie zou het niet toejuichen,
maar welke vriend van natuur en landschap betreurt niet ook deze schennis van wat hem
zoo lief is, door de bovengrondsche leidingen.
Molens vallen steeds meer als slachtoffers van zoógeheeten vooruitgang. Waar geen wind-
motoren storende elementen in het landschap gafan vormen in de plaats der oude, stoere
molenschoonheid, zijn het de onbenullige electrische gemaaltjes door palen en draden met
de hoofdleidingen verbonden, die het landschap gaan ontsieren.
De radiodistributie heeft opnieuw haar deel in het palenwee opgeëischt. Buitenbuurten van
stadjes en steden, dorpen met verspreide bebouwing worden geteisterd door deze nieuwe
aanslag op de schoonheid van het land.
Er is, meen ik, eenige tijd geleden een Staatscommissie benoemd, die het vraagstuk der
toenemende „Verdrahtung" onder oogen zou zien. Maar intusschen worden over Friesland
en over de andere provincies dag op dag nog s'teeds de draden gespannen die het wijde,
vrije, ruime gebied dat de schoonheid van Friesland en van andere deelen van ons land
voor een groot gedeelte uitmaakt, inperken in een net, tusschen de mazen waarvan die
schoonheid steeds meer wordt verstikt.
Het moet toch mogelijk wezen, door ondergrondsche netten, dit bederf tegen te gaan. Wie
de ongerepte schoonheid, voorzoover die dan nog bestaat, van Friesland, van Nederland
wil beschermen, moet mee den strijd aanbinden "tegen draden en palen, die in nog steeds
toenemende mate, een der gevaarlijkste aanslagen op deze schoonheid beteekenen.
Harlingen.
A. L. Broer.