DE ONTSIERING VAN BRABANT
112
HEEMSCHUT
1600 is geplant. Ook waren er reeds vrij veel planten uit Amerika, o.a. de aardappel. Deze
plant, die door de Indianen „papa" wordt genoemd, stond in 1594 in den kruidhof onder
den naam Papas americanorum.
De vele gegevens over hetgeen tusschen 1594 en 1609 het sterfjaar van CLUSIUS in
den Leidschen hortus gestaan heeft, hebben de mogelijkheid geschapen dien tuin te kunnen
reconstrueeren. Zulk een reconstructie is van wetenschappelijk-historisch belang, zoowel voor
den plantkundige als voor den pharmaceut, mede doordat de inventaris van 1594 de oudste
complete catalogus van een enkelen tuin ^is. De plantenlijst die JOHN GERARD, een apotheker
te Londen, van zijn eigen tuin in 1596 in het licht gaf, is de eerste gedrukte lijst van dien aard.
Men heeft dezen tuin echter niet op de oorspronkelijke plaats weer ingericht, daar men dan
den bekenden bruinen beuk bij den t^genwoordigen ingang van den hortus had moeten
vellen en de reconstructie dan nog een allerminst harmonische omgeving zou hebben behouden.
Daarom heeft men den tuin achter de universiteitsmanége daarvoor uitgekozen, waar 18 September
de officiëele opening plaats gevonden heeft. Hier beschikte men over een grondstuk, dat
begrensd wordt door een historischen gevel, waarachter de eerste theologische colleges te
Leiden zijn gehouden en GOMARUS en( ARMINIUS eikaars meeningen fel bestreden hebben.
Hier is de kruidhof van 1594 op 2/3 van zijn oorspronkelijke grootte herschapen en in een
apart tuindeel zijn die gewassen vereenigd, welke in volgende jaren tijdens CLUSIUS' leven
in den hortus hebben gestaan. De houten poort die beide deelen verbindt en een prieeltje op
het einde van den bijtuin zijn getrouwe copieën van in 1600 in den tuin aangebrachte versieringen.
Men denkt dezen tuin nog door een fraaie poort uit de 17e eeuw en door middel van een
brug over de Binnenvestgracht een directe verbinding met den hortus te geven. Een beeltenis
van CLUSIUS houdt er voorts de gedachte levendig aan den beroemden geleerde door wiens
bemoeiingen de Leidsche hortus een inderdaad waardige inrichting en inhoud verkreeg.
H. VEENDORP.
Wie dezen zomer door Brabant's dreven en dorpen is getogen, zal het wederom zijn
opgevallen, hoe het dorpsbeeld, het zoo eigen Brabantsche dorpsbeeld, aan het veranderen
is. Nü vooral, waar tallooze branden zeer veel schoons uit het verleden hebben doen
verloren gaan, en daarvoor in de plaats kwamen de meest jammerlijke bouwsels, nü valt
het meer dan ooit op, dat het dorpsbeeld, dat het landschap, deerlijk wordt geschonden.
De dorpen zijn thans in het stadium van de steden voor een dertig jaar geleden. Het stadium
van die ziellooze, levenlooze straten, van de tierlantijnhuizen; dat stadium zijn de steden
gelukkig te boven, maar de dorpen* moeten dat blijkbaar nu doorloopen. Terwijl- bijv.
den Bosch in zijn nieuwe wijken en jongen aanleg zin voor architectonische en stedebouw-
kundige schoonheid vertoont, is het eenvoudig ontstellend, wat de dorpen daaromheen te zien geven.
Rondom den Bosch, Rosmalen, Nistelrode, Schijndel, 't mooie, landelijke Helvoirt, om slechts
enkele te noemen. Elders eenzelfde verschijnsel. Bij Eindhoven worden de zoo prachtige
dorpen, Breugel en Son, eenvoudigweg .verknoeid. De omgeving van Breda is bedroevend.
En de kleuren, èn de lijnen èn de verhoudingen, het is' alles van een weergalooze wansmaak.
Het begrip voor het mooie schijnt volledig verloren. En heele kunde, ware volksbegaafdheid,
schijnt voorgoed verloren te zijn gegaan. Wat hebben toch de oude boerderijen, de oude
huizen op het land ons op dit gebied veel te zeggen!
Er moet verandering komen. Het Nederlandsche, het Brabantsche landschap kan geen