98
HEEMSCHUT
bouwverbod kunnen leggen doch wel zoodanige eischen omtrent terreinafmeting dat er geen
huisjes waren gekomen.
Het landgoed Rhijnvreugd onder Leiderdorp is verkocht en zal nu wel verkaveld worden.
Huisjes, huisjes, huisjes overal.
Te Ommen worden bij de Laak, het boschachtig terrein dat de Gemeente ten vorigen jare
aankocht, op particulieren grond zomerhuisjes gebouwd. Zoo maar midden in 't bosch of
aan een stroompje een keetachtig bouwsel. Hoe kan dat want bijna nergens mag zooiets.
Zoo sterk wordt de neiging naar zomerhuisjes op den grens van natuurreservaat, dat eenige
Gemeenten reeds een afzonderlijke verordening op zomerhuisjes maakten.
De Buurser Beek dreigt als natuurmonument verloren te gaan, van een prachtig riviertje te
worden tot flauw en ondiep stroomend water langs rechte oevers. Zielig, 't Is de werk
verschaffing. Hoe jammer dat werkverschaffing zoo dikwerf schoonheids- en natuurbederf
voor altijd beteekenen moet.
Te Leiden worden in de stad een flinke hoeveelheid reclame-borden neergezet en dan op
goed in 't oog loopende punten anders missen ze hun doel en daarbij ontsieren zij de toch
reeds zoo verminkte stad. Dergelijke borden als in andere steden opgeruimd worden.
Te Vlissingen werd door een advies de bebouwing van een daartoe ongeschikt terrein aan
de Schuitvaartgracht voorkomendaar zal nu plantsoen komen.
Een klacht kwam in over den weg BergenEgmond. Inderdaad is 't jammerlijk te zien hoe
de smalle slingerweg langs den binnenkant der duinen aan schoonheid verliest wanneer deze
weg wordt verbeterd tot een betonweg met wielerpaden. Op andere plaatsen ziet men als
betere oplossing bij Velsen een geheel nieuwen weg en den ouden voor rijwiel en paardekar
of hier zooiets mogelijk was geweest is niet eenvoudig te oordeelen. Doch wat er van den
ouden weg nog over is, is wel heel fraai en mogelijk nog te redden'.
De weg is een alom in Nederland belangrijk vraagstuk geworden. Het meest wel in de
polderlandschappen. Want in de zandstreken zijn de oude wegen veelal niet zoo karig" in de
breedte en met wat uitleg wel bruikbaar te maken en zijn' ze meer recht dan bochtig. Doch
de polderwegen zijn eigenlijk geen wegen. Het zijn dijken die men bij gebrek aan anders en
toen 't verkeer te water niet meer in den smaak viel voor weg ging gebruiken. Zoo kronkelig,
zoo smal zijn de polderwegen, zoo hoekig in de dorpen dat ze niet te verbeteren zijn. Alles
wat men er aan doet is oplappen en knoeien en schoonheidvernielen. 't-Eenig goede is een
nieuwe weg. Dan komt men voor dezelfde vraagstukken als vroegerjaren de spoorwegen, zoo
maar dwars door polder en plas. Alleen met dit verschil dat men zich toen van alle anders
niets aantrok en zooveel kapot maakte dat 't wonder mag heeten dat daar toen niemand verzet
tegen aanteekende. Thans komt ook het schoonheidselement naar 'voren en, 't dient gezegd,
steeds meer wordt hiermede rekening gehouden. In 't Noord- en Zuidhollandsche land ziet
men alom de zanddijken door de polders dringen, bruggen slaan over wateren op plekken
waar niemand ooit vermoed kon hebben dat daar eens een brug zou komen. En geleidelijk
ziet men in de stedekens en dorpen de rust terugkomen. En met die rust zal ook de schoonheid
gebaat worden. Er is weer plek voor een kind, een paard, een melkkar, een boom, een
bloeiende heester. Dan kan het asfalten wegdek gerust weer worden tot een zooveel fraaier
vlak van baksteen. Geholpen door de schoonheids-commissies zal het aanzien der bebouwing
geleidelijk verbeteren, iets dat in tal van dorpen reeds duidelijk waarneembaar is. 't Duurt
wel lang en veel is vernield doch de polderstadjes en dorpen maken weer een schoonheidskans.
Als ze nu maar zoo verstandig zijn niet op 't laatste oogenblik nog de zaak te bederven door
wegverbreeding en asfalteering om straks te zitten met 'n stil stadje met glibberige bolle
asfaltstraten en onvoltooide wegverbreeding.
A. K.