90
HEEMSCHUT
Zooals uit boven
staande blijkt is het
begijnhof in zijn oor
sprong een omsloten,
zelfstandige vrou
wenkolonie, iets als
een wereldje op zich
zelf. Zulks is thans
nog voor enkele be
gijnhoven het geval.
Voor enkele, want
niet alle nog be
staande begijnhoven
(en ik denk daarbij
in de eerste plaats
aan de Belgische')
worden nog inge
nomen voor hun oor
spronkelijk doel. De
onteigeningen die in
de-Zuidelijke Neder
landen tijdens dé Fransche overheersching onder Conventie en Directoire bevolen werden;
brachten inderdaad een geweldigen slag toe aan het begijnwezen. En, al werden er na het
Concordaat hier en daar pogingen aangewend om de begijnhoven nieuw leven bij te zetten,
tot hun; vroegéren'-luister is het nooit meer gekomen.
Was er, in de middeleeuwen, hier eigenlijk geen enkele stad van eenige beteekenis, of zij
bezat haar begijnhof, in vele ervan zou men er nu vruchteloos tot zelfs de sporen van zoeken.
Een groot aantal verdween volkomen, en tal van andere werden door den tijd aan hun
oorspronkelijk doel onttrokken en omgezet of verbouwd tot werkmanswijken. De instelling
zelf schijnt gedoemd om uit te sterven. In Nederland vindt men nog slechts een paar hoven,
Amsterdam en 's Hertogenbosch, en in gansch België nog amper twee hoven die bloeien en
tien die aan het verkwijnen en uitsterven zijn.
De twee waar het begijnenleven nog zoo heerlijk bloeit als in de zeventiende eeuw, zijn het
Groot Begijnhof en hét Klein Begijnhof te Gent. De tien waar nog enkele begijnen vertoeven,
maar die langzaam wegsterven, zijn deze van Antwerpen, Mechelen, Lier, Turnhout, Herenthals,
Hoogstraten, Leuven, Brugge, Diest en Kortrijk.
Deze van Lier en Diest zijn de mooiste; dit van Brugge heeft vooral belang door zijn ligging.
Antwerpen werd kapot gerestaureerd, Mechelen voor een groot deel vernield.
De redenen van dit verdorren dat als beslissend moet aangezien worden, van een eenmaal
zoo bloeiende instelling, zijn moeilijk om aan te geven. Stellig gaf de Fransche Revolutie
den eersten slag. Maar van dien slag had de beweging zich kunnen herstellen. Zij heeft het
niet gedaan. Als zoovele andere dingen uit het verleden zal zij wel verdwijnen, alleen reeds
omdat zij het vérleden is.
Levensopvatting en levenswijze zijn -anders geworden en, van eene wereld waar bespiegelende
afzondering én, in zekeren zin onthouding van genot als hoogste wet geldt, wil onze tijd niet
meer weten.
IN HET REFECTORIUM