80
HEEMSCHUT
naar de toekomst te zien, vooral ook toonen wat er thans nog aan schoonheid is, èn wat
voor hen de moeite waard is om in de toekomst voor het behoud ervan op te komen en als
het moet ervoor te vechten. Met andere woorden: de noodklok, die de Commissie voor de
bevordering van de Heemschutgedachte onder de Jeugd en de Directie van dit Museum op
deze tentoonstelling luiden, heeft niet zoozeer als doel het „mortuos plangere"het beweenen
van hetgeen verloren ging, als wel het „vivos vocare": de levenden, het jonge geslacht
roepen en opwekken ten strijd, opdat met en door hén het „fulmina frangere"het breken
van het geweld van winzucht en onverstand, mogelijkheid en daad zal worden en de
Heemschutgedachte overal zal kunnen zegevieren
Dames en Heeren! De diepere en tegelijk de hoogere beteekenis van de Heemschutgedachte
ligt, gij weet het allen, in het besef van onze gebondenheid aan de wetten van schoonheid
en harmonie.
Onze gebondenheid, dat beginsel het ligt in het Latijnsche woord religio opgesloten
ook van alle religie.
Het is de oude leer van PYTHAGORAS, dat het aan alle volkomen dingen eigen is begrensd
te zijn, en aan alle onvolkomen dingen om onbegrengsd te zijn.
Het is deze zelfde gedachte, die .wij terugvinden bij GOETHE in zijn sonnet „Natur und
Kunst", waar hij zegt:
Vergebens werden ungebundne Geister
Nach der Vollendnung reiner Höhe streben:
In der Beschrankung zeigt sich erst der Meister,
Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.
Das Gesetz, dat is in allereerste instantie de uit het zich gebonden weten aan hooger beginsel
en bestemming voortvloeiende innerlijke wet, die, wanneer ook de natie haar eenmaal verstaan
en doorleefd heeft, tenslotte haar uitdrukking vindt en vastgelegd wordt in de wetten der
Overheid, die dienen moeten om de menschelijke onvolkomenheden te bestrijden.
Wij zijn allicht geneigd om het bekende woord van SCHILLER:
Die Natur ist vollkomen überall,
Wo der Mensch nicht hinkommt mit seiner Qual,
niet direct zonder bedenken te aanvaarden, en toch moeten wij m.i. bij verder nadenken de
waarheid ervan erkennen. Het dier toch, om ons daartoe te bepalen, weet, voor zoover het
niet als huisdier in zekere mate gedegeneerd is, door zijn natuurlijk instinct geleid, de maat
waaraan het zich houden moet en volgt die maat die voor hem wet is. De mensch alleen,
het eenige schepsel met verstand en rede begaafd, doch allerminst de maat van alle dingen,
overschrijdt alle maten, met name die van schoonheid en harmonie, welke hij, in theorie
huldigende, in het dagelijksch leven als volslagen bijkomstigheden beschouwt.
Het is nu daartegen, dat de Heemschut-beweging zich keert en weert en strijdtde strijd
tégen de ongebonden vrijheid van den menrch welke leidt tot vernietiging van de schoonheids
waarden, de strijd vóór de erkenning en de waardeering en de instandhouding van deze waarden.
Dit nu, Dames en Heeren, is niet alleen de ethisch doch tevens de paedagogische beteekenis
van de Heemschutgedachte, en de grond tevens van het streven van onze Commissie, deze
gedachte bij de Jeugd ingang te doen vinden.
Ik herinner mij, en willicht doen verschillenden van de hier aanwezigen dat eveneens, dat,
toen ik ditzelfde onderwerp aan den maaltijd volgende op den vijfden Monumentendag te
Arnhem, in het openbaar ter sprake bracht, men mij tegenwierp, dat wij toch onze jeugd,
onzen traditioneelen Hollandschen „kwajongen", niet moesten willen berooven van zijn zoo