79
INLEIDING TOT DE TENTOONSTELLING: „SCHOONHEID VAN
STAD EN LAND"
GEHOUDEN DOOR DEN HEER H. CLEYNDERTAZN.
TER ALGEMEENE VERGADERING OP 8 JULI
Toen Dr. THYSSE 4 weken geleden op deze zelfde plaats ter gelegenheid van de opening
van de in dit gebouw door de Commissie voor de bevordering van de Heemschut-gedachte
onder de Jeugd met de Directie van het Museum voor het Onderwijs ingerichte Tentoonstelling,
een inleiding hield, zeide hij, dat het doel van deze tentoonstelling in de eerste plaats is, aan
de jeugd bij te brengen het besef van de waarde van het erfdeel aan schoonheid en cultuur,
dat zij bij de intrede in het leven hebben„medegekregen.
Ik meen, dat deze doelstelling zeker bij U, leden van den Bond Heemschut, en ook bij U
allen, die hier verder aanwezig zijt, geenerlei rechtvaardiging behoeft. Het is toch een oude
.waarheid, dat eerst begrip van de waarde van hetgeen wij bezitten, waardééring brengt, en
den wensch doet geboren worden om dit bezit, als het moet ook ten koste van offers, te
behouden. Omgekeerd, dat gebrék aan begrip van deze waarde, onherroepelijk leidt tot
verwaarloozing en verspilling, tot vernietiging en verlies.
Van het laatste hebben wij helaas aan eigen geest en lijve voorbeelden te over binnen de
eigen landspalen. Te ontkennen valt het toch niet, dat èn het voorgeslacht èn het eigene
geslacht, dit onze natie in den schoot geworpen erfdeel op groote schaal hebben geschonden
en verkwist. Willen wij eerlijk zijn, dan moeten wij echter tevens erkennen, dat ons volk
daarin een bepaald systeem heeft gevolgd.
Nadat toch in de 18e eeuw onze natie in letterlijken zin uitverkoop had gehouden van zijn
bijna onmetelijk erfdeel aan 17de-eeuwsche schilderkunst, en dat op reusachtige en ongekende
schaal: men vergelijke b.v. eens wat de 2 andere centra van schilderkunst uit oude tijden:
Italië en Spanje, van hun nationale kunst binnen de eigen grenzen hebben weten te behouden,
heeft op vrijwel dezefde schaal de 19de eeuw het stedeschoon onder hamer en moker genomen,
afgegraven, gedempt, en wat dies meer zij. Als een der meest sprekende voorbeelden moge
ik in herinnering brengen de uiterst schamele rest die in de hoofdstad des lands overgebleven
is van de oude bolwerken en wallen, die zonder directe kosten behouden hadden kunnen
blijven wanneer niet, volgens het bekende woord van den toenmaligen Amsterdamschen
burgemeester, de gewone mensch normaliter nu eenmaal meer voelt voor klinkende rijksdaalders
dan voor natuur- en stedeschoon.
Wat, na schilderkunst en stedenschoon, tegen het einde der 19de eeuw nog vrijwel géén
beurt had gehad en dus aan de 20ste eeuw, d.w.z. aan ons eigen geslacht voorbehouden bleef
om, ter completeering van het systeem, daarvan uitverkoop te houden, dat was het natuurschoon.
Het valt wederom niet te ontkennen, dat ons volk ook daarbij systematisch te werk is gegaan,
thans speciaal wat de objecten betreft. Daar het n.1. in het systeem niet paste, uitzonderingen
.te maken, is dan ook de geheele verscheidenheid van wat ons land aan natuurschoon bezit,
en dat is niet gering, successievelijk, veelal tegelijkertijd, aan de beurt gekomenbosschen en
landgoederen, boomgroepen en lanen, plassen en vaarten, heidevelden en moerassen, zeeduinen
en binnenduinen, en wat niet al!
Ik geef U deze laatste opsomming, Dames en Heeren, omdat wij getracht hebben, op onze
tentoonstelling in de rubriek: Verloren gegane en bedreigde Natuur, van al het bovenstaande,
zij het op bescheiden wijze, iets in beeld te brengen. Ik zegop bescheiden wijze, want wij
wilden op deze tentoonstelling, die zooals U weet in de allereerste plaats bedoeld is voor de
Jeugd, aan wie het, gelukkig, nu eenmaal eigen is, niet te veel naar het verleden doch wel