LANGS DEN WEG
HEEMSCHUT
71
In het Mei-nummer van dit tijdschrift komt een artikel voor van den heer Ir. G. A. OVERDIJK1NK
onder den titel: „Zijn de boomen een onderdeel vai^ den weg of behooren zij tot het landschap?"
eindigende met een soort spreuk: „Een boom is geen paal
Ofschoon ik deze laatste waarheid niet gaarne wil tegenspreken en evenmin mijn stem zou
willen verheffen tegen den dieperen grond van de; uit het artikel sprekende, liefde voor het
landschapsschoon, meen ik toch tegen de hier gegeven interpretatie te moeten waarschuwen.
In de eerste plaats ben ik het niet eens met de uitspraak, dat de boomen tot het landschap
en dus niet tot den weg zouden behooren. Behoort de weg dan niet tot het landschap?
De boomen behooren tot den weg en dus tot het landschap. Deze omgekeerde stelling is
naar mijn meening juister.
Het bewijs van de stelling van den schrijver zal -dan ook moeilijk als juist kunnen worden
erkend. De boomen leven, aldus redeneert hij, .dus behooren ze tot de natuur (blijkbaar
worden natuur en landschap als -.één beschouwd,). Als dit een bewijs was, zou men -ook
kunnen zeggen: de aarde, de gebouwen, steenblokken enz. leven niet, dus behooren zij niet
tot het landschap.
Natuurlijk is dit niet juist. De aarde, de gebouwen, de plantengroei en ook de weg met zijn
beplantingen, behooren tot het landschap, zelfs ook de palen, al zijn het dan geen boomen.
In een vorig nummer van Heemschut heeft juist epn heel aardig artikel gestaan over palen,
rondom Amsterdam, (ban- en scheid-palen).
Het meer practische gedeelte van het betoog van schrijver komt er op neer, dat hij het
gebruik van de boomen langs den weg voor het geven van enkele aanduidingen ten dienste
van het wegverkeer verwerpelijk acht. Zulke aanduidingen bestaan in den regel uit geverfde
vlakken of ringen.
Naar ik meen zijn deze aanduidingen, die voor <de -veiligheid van het verkeer niet kunnen
worden gemist, voor het landschapsschoon zeer weinig hinderlijk, en wel veel minder hinderlijk
dan .afzonderlijk daartoe langs den weg te plaatsen palen of borden. Het aantal nuttige,
maar in het landschapsschoon voorwaar niet zeer- fraai staande palen en borden moet ook
al niet noodeloos worden uitgebreid. v
Geenszins wil ik betoogen, dat men de verfkwast] nu maar zorgeloos moet hanteeren, doch
zeker evenmin dat men nuttige verkeersaanwijzingen, hetzij op borden, hetzij op boomen,
achterwege moet laten. Ik meen alleen te moeten waarschuwen tegen een al te eenzijdige en
overdreven voorstelling van zaken. Alle overdrijving is schadelijk.
Zwolle, 6 Juni 1933. Ir. F. S. LANGEMEYER.
Gaarne wil ik van de mij geboden gelegenheid gebruik maken den heer Ir. F. S. LANGEMEYER
te antwoorden op zijn bedenkingen tegen mijn artikeltje „Langs den weg".
Het betreft in de eerste plaats de gebezigde interpretatie van het woord landschap. Uit mijn
artikeltje blijkt dat ik landschap heb gebruikt in de beteekenis van het natuurlijk deel van
het landschap, zulks in tegenstelling met het technisch gedeelte, waartoe de weg in engeren
zin (wegdek, dwarsprofiel, verkeersaanduidingen eid.) behoort, evenals de huizen, palen e.d.
In dit verband bezien behooren de boomen zeker tot het natuurlijk deel en niet tot het
technisch deel. Mijn bezwaar tegen het verven van de boomen is dan ook, dat daardoor de