HEEMSCHUT
97
welken de heerlijkheid was toegewezen. Na de familie DE VOS VAN STEENWIJK n.1.,
behoorde zij aan het geslacht VAN ALPHEN en daarna aan het geslacht Van HaEFTEN,
terwijl zij na de VAN LENNIP's aan het geslacht VAN COEVERDEN kwam. In 1778 ver
leende A. C. Baron VAN COEVERDEN Mr.WOLTER KYMMELL met het „HofF toe Overcinge".
Toen na zijn dood, in 1830, PETRUS SYLMAN KyMMELL eigenaar van Overcinge werd,
was het leenrecht vervallen. Van 1850 tot 1876 woonde Dr. JOACHIM LUNSINGH KyMMELL
op Overcinge, na wiens overlijden in het laatstgenoemde jaar, het vroegere „HofF toe
Overcinge ende dat Colland" in eigendom kwam aan Mr. LINTHORST HOMAN, die met de
eenige dochter van Dr. JOACHIM LUNSINGH KYMMELL gehuwd was. Na den dood van laatst
genoemden eigenaar, kwam Overcinge in het bezit van nu wijlen den oud-commissaris der
Koningin in Drenthe, doch die helaas slechts kort van een zoozeer verdiende rust op
het aloude landgoed heeft mogen genieten.
Naar verluidt, moet het huis vroeger grooter zijn geweest dan het thans is, ofschoon hieromtrent
niets zeker is. Slechts enkele vage vermoedens geven aanleiding tot die veronderstelling.
Naar het uiterlijk van den noordelijken zijgevel te oordeelen, moet het gebouw later in
renaissance-stijl zijn gemoderniseerd, terwijl veel later de architectonische waarde van het Huis
geheel verloren is gegaan (omstreeks 1850), doordat de toenmalige bewoner er al het
bekoorlijke uitwending en inwendig aan ontnam, met uitzondering van de kruisboog in den
doorgang naar het achtergedeelte en de breede fraaie eikenhouten trap. In 1887 is de
achtergevel van het Huis geheel vernieuwd. Bijzonder aardig nog is de oude uit baksteenen
opgetrokken poort, die toegang tot het voorplein geeft. In de ramen van den koepel in
den tuin zijn de oude in lood gevatte ruiten geplaatst, welke bij de verbouwing omstreeks
1850 aan de buitenzijden werden uitgebroken.
Tenslotte vermelden we hieronder den tekst der oorkonde, welke nog bestaat van de beleening
van JOHAN ALBERT SlCHTERMAN met het Huis Overcinge in 1689 door CHRISTIAAN VAN
LENNIP. Deze tekst luidt als volgt:
lek CHRISTIAAN VAN LENNIP, Leenheer des Hoves ende Heerlykheyts toe Putten. Doe
kont mits desen openen Leenbrieve, dat voor my Leehnheer, ende onderbenoemde Mannen
van Leehn, gecompareert ende verschenen is, die WelEd. Vrouwe WlLLEMINA BONNEMA,
wed. SlGTERMAN, in desen gevoegt met die WelEd. gebr. WOLTER JAN SCHAEP haeren
hiertoe gekoosen Momber, ende heeft oirconde der seven mannen van Leehn met lediger
hant, in den naeme ende van wegen haren soon JOHAN ALBERT SlCHTERMAN altans Rei
Publ. causa afsynde toe Leehn ontfangen seeker Leehngoet genaamtHet HofF toe Oversingen
en dat Cotland, in den lande van Drente Carspel Hesselte gelegen, den Huyse toe Putten
ten Overysselschen Re Leehnroerigh, waervan gemelte WOLTER JOHAN SCHAEP, in quaeliteyt
als boven my Leehnheer, Hulde ende Eet van trouwe gedaan heeft, ende belooft alles vorder
te doen, wat een goet en getrouw Vasal synen rechten Leehnheer te doen schuldigh is,
oock mede des Comparantinne Principalen Erven, soo des noots gebeurt, ofte het voornoemde
Leehn Erledigt oock doen sullen. Beholtelijk, mijn Leehnheer ende een yder zyns goeden
rechts onverkortet, daer dit geschiede waren trefFens my Leehnheer hier aen ende over die
E. REYN, Pr. NOCK ende WlLLEM CAMP, Leehnmannen des Huyses toe Putten. In oirconde
der waerheyt is dese by my Leehnheer gheteekent ende myn aangeboren Segel hier onder
doen hangen. Geschiet op den Huyse toe Putten den sesentwintichsten dagh Septembris
Anno 1689. C. VAN LENNIP.
H. CLEWITS.