96
HEEMSCHUT
woordige „Oversinge" voor.
Men neemt aan, dat deze naam
is afgeleid van de buurtschap
„Eursinge", waarin het land
goed is gelegen en welke buurt
schap voorheen ook als „Oers-
gen" of „Oersinge" geschreven
moet zijn.
We merken hierbij terloops op,
dat Havelte oudtijds Hesselte
of Westerhesselen heette, ter
onderscheiding van Oosterhes-
selen, dat eveneens Hesselt of
Hesselte werd genoemd.
Wie de eerste bezitters van
Overcinge zijn geweest, is niet
bekend; evenmin, wanneer het
Huis is gebouwd. Weliswaar
wordt in het begin der vijf-
DE HAVEZATE „OVERCINGE" TE HAVELTE, - tiende eeuw reeds een zekere
DE TOEGANGSPOORT MET OP DEN ACHTERGROND HET HUIS JOAN WlLMOEN als eigenaar
genoemd, maar stellig dateert
het Huis van uit den aanvang der dertiente eeuw, zoo niet uit nog vroegeren tijd.
Blijkens de daaromtrent nog bewaard gebleven documenten, was het „HofF toe Oversinge
ende dat Cotland" leenroerig aan de bij Elburg in Gelderland gelegen heerlijkheid Putten,
die het met de ledige hand verleende. Ofschoon een brand de oude stukken, waarin omtrent
dit yerleenen nadere bijzonderheden te vinden geweest zouden zijn, vernield heeft, is toch
bekend, dat reeds in 1363 een zekere HAERBAER VAN PUTTEN en in 1402 een zekere
PELGRIM VAN Putten als leenheer der Heerlijkheid voorkomen.
Na JOAN WlLMOEN, moet een Utrechts Domheer, JAN STRUICK geheeten, eigenaar'van
Overcinge zijn geweest, na wien diens zoon GERHARDT STRUICK leenman van Overcinge
geweest is. Terwijl van het verblijf van JAN STRUICK in Drenthe weinig bekend is hij ligt
begraven naast zijn vrouw in het koor der oude kerk te Havelte vermeldt de geschiedschrijver
van GERHARDT STRUICK, die schulte van Havelte was, dat hij in „de oude lantschap"
meerdere belangrijke functies vervuld heeft, o.a. die van Gedeputeerde der provincie Drenthe.
Stadhouder LODEWIJK VAN NASSAU, met wien de Gedeputeerde bevriend moet zijn geweest,
zou in 1610 eenigen tijd op Overcinge verblijf hebben gehouden. Wat daarvan de reden is
geweest vermeldt de geschiedenis niet. Nadat GERHARDT STRUICK in 1644 was overleden,
volgde zijn oudste zoon JOHAN STRUICK hem als leenman van Overcinge op. Deze JOHAN
was „Secretaris van de Lantschap" en overleed in 1665. Daarna kwam Overcinge aan diens
zoon HUBERT, die, tengevolge van den uit den oorlog voortvloeienden ongunst der tijden,
genoodzaakt was het Huis te verkoopen. Deze transactie leidde er toe, dat Overcinge in het
bezit kwam van Mevrouw de Weduwe WlLLEMINA SlCHTERMAN—BONNEMA, die het in
1678 verkocht aan haar zoon JOHAN ALBERT, die in 1689 door CHRIST1AAN VAN LENNIP
met het „Hoff toe Overcinge" beleend werd. Sedert 1420, toen de heerlijkheid aan de familie
De VOS VAN Steen WIJK kwam, was de familie VAN LENNIP het vierde geslacht, aan