DE VERLATEN TUIN HEEMSCHUT 91 Waren er paden in den verlaten tuin? Grindpaden? Neen en zandpaden ook niet; maar er waren vreemde paden, die gewone tuinen niet jcennen. Graspaden konden ze niet worden genoemd; die zijn anders wel in tuinen, maar dan, keurig geschoren gehouden. In den verlaten tuin was niets keurig gehouden, tenminste niet door de menschen, in langen tijd niet door de menschen, Maar daarmee is nog niet gezegd, dat er niet" iets keurigs te zien was in den tuin. Wij zullen het zoo dadelijk noemen. De paden waren van zeer grof gras, dat op vochtige plaatsen groeit en ze waren vol madeliefjes. Was het niet vreemd, dat zoo de paden waren, waar de gazons, tenminste de vroegere gazons, die vele madeliefjes misten en ook het grove gras? De paden hadden altijd iets lager gelegen dan de gazons en daaraan was dat te wijten. De verlaten tuin had dus eigenlijk geen paden en lj,ad wel paden tegelijkertijdmen kon heel goed weten, hoe alles geweest was. Kon men dit van de paden zeggen, met het rosarium was het al precies eender. Een Sweet Briar heg, die de vrijheid had hernomen, bepaalde er den omtrek van. Paden die geen paden meer zijn, een rosarium dat een rosarium geweest is en vasteplanten^ randen ook, waaraan eens de naam van borders was gegeven, dat alles had de verlaten tuin; dat alles was echter niet zoo het kijken waard; heJt riep: „de tuin is verlaten". Maar riep de- treurwilg dat ook aan de uiterste grens van den tuin in den rechter hoek bij den muur, waar vruchtboomen nog iets van een geleid geweest zijn toonden? Was de verlaten tuin een trieste tuin? Neen, neen en nog eens neen, want hij was niet verlaten door de vogels, aan het zingen, noch door de zonnestralen. En het nog ijle loof en de gouden katjesbloemen er bij hangend, maakten toch den vroolijken treurenden wilgeboom. De tuin was niet verlatende blauwe lucht was er ook en waren er niet dezelfde bosschen van altijd in het verschiet, in verschil van tinten bij het uitbotten? Ter rechterzijde van den wilgeboom was er toch de blauwspar, zoo keurig en precies gevormd en ter linkerzijde én dan wat dichterbij dan de blauwspar, de gouden conifeer. De gouden conifeer die men altijd tezamen ziet met een wilgeboom, maar die tezamen in het voorjaar de blijdschap niet voor zich alleen houden, maar die elkaar aanvullend, een verwonderlijk effect bereiken, een effect, dat de verlaten tuin den weemoed ontneemt. De wilgeboom, met de takken hangend, die treurt niet, al wijst hij niet omhoog als de donkere conifeer aan zijn linkerzijde, op den voorgrond. Hij treurt niet, al gaat hij ook niet recht omhoog als de vijf Italiaansche populieren, op een rij gezet in zijn nabijheid; er is iets blonds en jeugdigs om den toch ouderen boom. Toch is het wel een verlaten tuin, waarin hij staat, tenminste verlaten door de menschen. Maar is .hij verlaten door de kinderen? Wat is er daar voor een rond plekje schoon gemaakt van het gras in het gras? Wat is er geplant: een lupine, een berkeboompje, zoo groot als een griffel, een vergeetmijnietje en een viooltje? Is de verlaten tuin dan geen verlaten tuin? Is er een kindje dat met de oogen kijkt naar het bloeien van den Ribesstruik? Maar dat kind ziet toch zeker niet, dat achter den Ribes de Pinus staat en dat dat een bewijs ïs, dat vroeger de tuin door een werd beplant die het combineeren van beplanting kende. De donkere Pinus toch, opgegroeid, kon geen betere achtergrond voor den bloeienden Ribes zijn. Natuurlijk, de wilg en de gouden conifeer die toonden het ook al, de verlaten tuin was de tuin die een goeden beplanter had. Zoo had de verlaten tuin de aanwezigheid van dengene die in den beginne den tuin beplant had en van het kind dat er in ernst bezig was geweest; zoo was toch de verlaten tuin een niet verlaten tuin. - TlNE COOL.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1932 | | pagina 9