DE AMSTELBRUG TE OUDERKERK
- i
HEEMSCHUT 79
Midden in het dorp Ouderkerk,
op een afstand van ongeveer
acht kilometer van Amsterdamj
ligt over den Amstel de zoo
genaamde „lange brug". Deze
brug verbindt de gemeenté
Nieuwer-Amstel, die zich aan
de westzijde van het water be-i
vindt, met de gemeente Ouder-j
Amstel, aan de oostzijde der
voormalige rivier.
Omdat de lange brug binnerl
enkele jaren plaats zal moeten
maken voor een nieuwe, meer
moderne brug, en zij bovendieq
één van de oudste overbrug
gingen van den Amstel is, ver
dient zij ten volle de belang
stelling, mede om haar histo
rische beteekenis.
De brug is heel oud. De juiste
ouderdom is niet bekendmet
name wordt zij het eerst genoemd in een brief van WILLEM VAN BEYEREN uit het jaar 1356
„ende die hofsteden liggen int dorp tot Aemstel bi de brugge, en die timmeringen liggen after dorp".
Van Ouderkerk zelf wordt al eerder gesproken; van de brug wordt echter niets gezegd.
Wanneer in 1204 de Kennemers geheel Amstelland onder water zetten, „om zeker bedrijf"
van GlJSBRECHT VAN AEMSTEL, is het echter niet onmogelijk, integendeel, grenst het aan
waarschijnlijkheid, dat er toen reeds een brug geweest is. Hoe hadden anders de bewoners
van weerszijden een comfortabel communicatiemiddel? Maar, zooals gezegd, geen enkel officieel
stuk is daarvoor tot dusver aangevoerd.
Twee jaar na het eerste ondubbelzinnige gegeven omtrent de brug, wordt zij genoemd in
eenzelfde soort brief van hertog AELBRECHT VAN BEYEREN„voert twee hofsteden, die
„gelegen zijn in 't dorp ter ouder-aemstel op beyder zijden van de brugge ende een tuyn,
„die gelegen is after dorp".
In 1386 komt zij wederom ter sprake in een charter, waarin hertog AELBRECHT twee
„nessen lands" in erfdeel geeft aan SlMON VAN DER SCRYER: „die ghelegen zijn in den
„lande van Aemstel, in den ambachte van Aemstelrevee'n ende streckende langhes der
„Aemstel bi der brugghe van der Ouderkerke ende van Aemstelreveen".
Wij gaan thans anderhalve eeuw geschiedenis in stilte voorbij en hooren van de brug
spreken in 1529, wanneer de stad Amsterdam, die de heerlijkheid van Nieuwer-Amstel had
aangekocht, tegelijk daarmee het recht verkreeg om bruggeld te heften, waaruit de onkosten
voor het onderhoud van de brug en de brugvleugel moesten worden bestreden. Over deze
tolheffing schrijft DANIËL WILLINK in zijn „Amstellandsche Arkadia", uit het jaar 1737, het
volgende
"t
DE OUDERKERKERBRUG AAN DEN AMSTEL IN DE 18E EEUW
MET OP DEN ACHTERGROND HET
OUDE KERKJE MET KLEINEN TOREN EN VERHOOGD CHOOR