HEEMSCHUT
11
slechts weinig litteratuur over het boerenhuis bestaat, begint hij zijn eigenlijke verhandeling.
In afwijking met andere schrijver-s verdeelt hij de Limburgsche Boerderijen in 4 groepen.
In de eerste plaats de „Zuid-Limburgsche Hoeve", duidelijk afstammend van de Romeinsche
„Villa", met weinig kleine ramen en een groote massieve poort, sterk den indruk wekkend
van een vesting. Eenmaal door de poort komt men op een binnenplaats waar zich het voor
naamste deel van het huis bevindt „de mestvaalt". Hierom gegroepeerd zijn het woonhuis
en de schuren, stallen, wagenbergplaatsen en al wat meer voor het boerenbedrijf noodig is.
In de tweede plaats de „Midden Limburgsche Maasdal-Hoeve". Ofschoon ook ontstaan uit
de Romeinsche „Villa", vertoonen deze boerderijen toch niet het vestingachtige karakter van
die van het heuvelland. De poortmuur is minder hecht van bouw soms zelfs vervangen door
een hek. De schuur heeft een groote wagenpoort, waardoor alle strategische waarde verloren
gaat. De trotsch van den Zuid-Limburgschen boer, de mestvaalt, is van de binnenplaats
verdwenen, deze moet zich met een meer bescheiden plaats vergenoegen. Werden de. Zuid-
Limburgsche Hoeven bijna altijd van mergelsteen of als vakwerk opgetrokken, de Midden-
Limburger gebruikt onveranderd baksteen met pannendaken.
In de derde plaats komt in de omstreken van Venlo en ten Oosten van de Peel het „Hallehuis"
voor. Deze „Saksische" boerderij komt in haar meest zuiveren vorm voor in Twente en bij
Zutphen, waar woonhuis, stalling, deel en schuur onder één groot dak, „Halle", een plaatsje
vinden. Het Limburgsche „Hallehuis" vertoont afwijkingen, zooals veranderde plaatsing van
het woonhuis, onderbroken nok, enz.
Dan, als vierde type, komt het 'zoogenaamde „Brabantsch huis" nog voor, of het „lang
geveltype". De naam zegt al waar dit type voorkomt, n.1. langs de Brabantsche grens en in
de Peel. Het voornaamste kenmerk van dit type is, dat de naast elkaar gelegen woning,
stallen en schuur alle hun ingang hebben in den langen gevel van het onder één nok gebouwde
geheel. De langgevelboerderijen zijn meestal armelijk en dikwijls uit minderwaardige bakstsën
opgetrokken, terwijl zelfs afdekking met plaggen voorkomt.
De eerste twee boerderij-typen worden door den schrijver uitvoerig behandeld, de laatste
twee typen wat minder uitvoerig.
Het boekske is verlucht met een 36-tal foto's welke de schrijver zelf maakte.
Het is te hopen dat dit boekje niet alleen in handen komt van historici of folkloristen, ook
de groote massa mag wel eens iets weten van de boerderij, haar ontwikkeling en haar dikwijls
fraaie omgeving.
Hoeveel nieuwe boerderijen zijn niet in schreeuwend contrast met de omgeving, brutaal
opdringerig met parvenue-achtige vormen en bouwmaterialen en worden toch mooi gevonden
v. R.
LANDBOUW EN SCHOONHEID
Van den heer H. RAMAER, Lector aan de Landbouw Hoogeschool te Wageningen ontvingen
wij een overdruk uit het Landbouwkundig Tijdschrift, „Landbouw en Schoonheid". De schrijver
begint zijn opstel:
„Landbouw en schoonheid 1 Ziedaar twee begrippen die elkaar thans vrijwel vreemd zijn; ja
zelfs neemt de landbouw in vele gevallen een vijandige houding tegenover de schoonheid
aan". Vervolgens wijst schrijver erop dat dit in vroeger eeuwen niet het geval was. Dit
komt wel tot uiting in de volgende regelen.
„Ook getuigen de nog in alle deelen des lands bestaande karakteristieke oude boerenhofsteden.