HEEMSCHUT
7
omstandigheden kunnen leiden tot een vernietiging^ van bestaande waarden, omdat deze niet
in het nieuwe schema blijken te kunnen worden verwerkt of tot een vooropgezet behoud
mèt een vooropgezette bestemming, die feitelijk niet met het bestaande is te vereenigen.
De mogelijkheid dat de nieuwe bestemming zich aan het oude gebouw zal kunnen aanpassen
is volstrekt niet uitgesloten, vooral niet wanneet; zooals in het hier voorgestelde geval
ook deze bestemming zelf historisch gegroeid is; het kerkgebouw is vrijwel steeds als zoodanig
te behouden en weer bruikbaar te maken; het oude raadhuis kan in bepaalde gevallen voor
de representatieve functies blijven bestaan. r
Maar het is onjuist op grond van deze mogelijke bestemming de tegenwoordige of toekomstige
bruikbaarheid als criterium te willen nemen. Eenige en uitsluitende maatstaf moet in beginsel
blijven de bouwkunstige en kultuurhistorische waarde van het bouwwerk en de technische
mogelijkheid tot behoudpractische factoren mogen daarbij de overwegingen kunnen beheerschen,
doch zij mogen nooit principieel worden, ook al kan in veel gevallen het in gebruik zijn voor
het onderhoud èn voor het karakter van het behoudene van belang zijn.
„Bestemming" en „nuttigheid" zijn trouwens begrippen, die men wel niet steeds zoo tastbaar
of materieel zal blijven zien, als tegenwoordig; het is niet ondenkbaar dat men eens ook in
het louter „bestemmen" tót niet anders dan alléén maar kuituurmonument óók een zekere
„nuttigheid" zal kunnen zien. Het zou waanzin zijn; de overblijfselen van de oude Romeinsche
samenleving, ook al zijn dat „maar" ruïnen, te willen sloopen omdat ónze begrippen de
doelmatigheid en de nuttigheid van deze resten van een kuituur niet vermogen te aanvaarden.
Ik wil hier aan toevoegen, dat niet alleen het bouwwerk maar ook de plaats daarvan
historisch belangrijk kan zijn, waarbij zich tal van. vraagstukken kunnen voordoen, waarmee
de Heemschutgedachte zich ook praktisch heeft bezig te houden; is het bewaren van een
enkel monument op zichzelf van beteekenis, moet de omgeving bij vernieuwing in aansluiting
met het bestaande gebracht worden, op welke wijze dient vernieuwing of herstelling aan
het bestaande te geschieden?
Om te beginnen dient het begrip „monument" ruimer gesteld te worden, dan het enkele
bouwwerk. Het kan zijn, dat niet de afzonderlijke gebouwen, maar het geheel daarvan, of
dat een complex van water boomen, gebouwen, kortom een stadsbeeld, dorpsbeeld of landschaps
beeld als één monument gezien moet worden, waarvan de instandhouding mogelijk en uit
kultuurhistorische overwegingen wenschelijk is. Het zal dan van de toevallige samenstelling
van dit complex afhangen op welke wijze de hiervoor gestelde vragen beantwoord moeten
worden; een vaste formule daarvoor is m.i. niet te geven. Zoo zal b.v. het karakter van
een Brugg'sch bagijnhofje ernstig geschaad wórden wanneer één der gevels door een nieuwe
werd vervangen, ook wanneer men daarbij zou trachten in de schaal van het bestaande te
werken Daar zou dus restauratie eventueel vernieuwing zijn geboden geheel overeenkomstig
het bestaande werk, dus vrijwel als copie daarvan. Daarentegen zal in tal van andere gevallen
het aanpassen aan schaal, toon en silhouet van het bestaande stadsbeeld voldoende zijn en
zal men dus kunnen volstaan met de z.g. moderne restauratiemethoden, die zich aan de
sfeer van het bestaande aanpassen zonder de vormgeving daarvan te (willen) copiëeren.
Tenslotte zijn er vele gevallen denkbaar waarin een goed modern gebouw, goed overwogen
in het oude stadsbeeld, dit niet zal schaden, doch het zelfs tot volkomen nieuw leven kan
wekken. Ik denk in deze twee laatste gevallen aan onze Amsterdamsche grachten waarbij
met de gebouwen vooral water en boomen zulk een belangrijk aandeel in het totale stadsbeeld
hebben, dat, behalve restauratie van de vele nog overgebleven oude gevels, het maken van
volkomen nieuw werk waarin geenszins tot verloren gaan van het stadsbeeld behoeft te leiden.