6 HEEMSCHUT restauratie menigmaal de eenzijdig-bouwkunstige en de eenzijdig-historische zienswijze met elkaar in tegenspraak brachten Ik bedöel hier niet in de eerste plaats de mogelijkheid dat een bouwwerk van minder belangrijkheid als zoodanig door toevallige bij-omstandigheden een beteekenis kan hebben als historisch monument, evenmin de mogelijkheid dat een bepaald bouwwerk uit geschiedkundige overwegingen van minder beteekenis kan zijn hoewel het architectonisch hetzij op zichzelf, hetzij im verband met zijn omgeving van een groote waarde is. Het groote misverstand dat vooral in den laatsten tijd een belangrijke invloed schijnt te hebben is m.i. gelegen op het gebied van de nuttigheid, de bruikbaarheid. Het streven werken uit het verleden te bewaren als monument van bouwkunst en kuituur heeft in beginsel niets te maken met de vraag of het bouwwerk als zoodanig nog bruikbaar is of meer bruikbaar is te maken. Voor zoover het aan deze vraag wordt gekoppeld kan dat m i. nooit zijn een kwestie van beginsel, doch uitsluitend van noodzaak en opportunisme. Noodzaak, omdat de omstandigheden hetf behoud vaak alleen mogelijk maken op voorwaarde van geldelijke rendabiliteit. Opportunisme omdat de geest van den tijd zoo vervuld is van de materieele nuttigheid, dat alleen het aanvoeren van deze argumenten succes kan hebben. Zoodra men deze overweging niet meer als noodgedwongen ziet, maar tot de principieele opvatting komt dat datgene recht op -behoud heeft, dat nog door het (ons) begrip van nuttigheid en bruikbaarheid gedekt wordt, verlaat men het beginsel dat het behoud van kuituur-monumenten door hun waarde op zichzelf en(of) als verschijnsel zin heeft en erkent men al of niet bewust, dat ook voor ons de tijd kan en zal komen, waarop wij het bewaarde op logische gronden waarde-loos zullen moeten achten. D.w.z het behoud is dan niet meer een zaak van beginsel, doch een van tempo geworden, en het is de vraag of dan het verwijt van een on-werkelijke sentimenteele behoudzucht niet eenigszins gerechtvaardigd is. Moge dus in sommige ge-vallen het behoud van eenig monument noodgedwongen gekoppeld worden aan het geven van een bestemming aan dat monument, in wezen en in beginsel moeten deze beide gescheiden zijn en gescheiden blijven. Nemen wij het geval van een nieuw te bouwen Stadhuis voor een oude stad. Het bouwen van nieuwe Raadhuizen is niet alleen in die stad, maar in de meeste Europeesche steden „actueel". De oudere raadhuizen zijn als gebouwtypen ontstaan in de late middeleeuwen, toen, na kruistochten en vrijwording der lijfeigenen, de steden zich begonnen te ontwikkelen. In de late gothiek en in de bloeiperiode der Renaissance komt dit Raadhuis als representatief openbaar gebouw tot een zekere volmakingde gebouwen hebben zich tot het begin van de 19e eeuw vrijwel kunnen handhaven. Tegen het eind van de 19e eeuw en in het begin van de onze, na een periode waarin vrijwel geen belangrijke gebouwen van dit type zijn gesticht, worden de vraagstukken van uitbreiding, vernieuwing en stichting van raadhuizen overal min of meer actueel; het is geen vraagstuk van plaatselijken aard, maar een algemeen verschijnsel. Aan de gemeentelijke bestuursorganisatie worden geheel andere eischen gesteld, de administra tieve omvang der gemeentelijke bemoeiïrigen is zoodanig toegenomen, dat het Raadhuis voor een deel niet anders dan een groot modern kantoorgebouw is geworden, een gebouw dus van een geheel ander en nieuw type, dat zeer zeker van onzen tijd is. Maar daarnaast is de historisch gegroeide representatieve functie van het raadhuis blijven bestaan en zelfs in den loop der tijden niet in beginsel veranderd. Zoo is het moderne raadhuis in wezen twee-slachtig; gedeeltelijk van een vrijwel nieuw type,* gedeeltelijk historisch gegroeid. Uit den gezichtshoek van de moderne nuttigheid bekeken, kan het historische Raadhuisgebouw zich dan ook slechts ten deele aan de nieuwe eischen van groot kantoorgebouw aanpassen. Hier ligt de grondslag voor conflicten, die, al naar gelang de situatie en de toevallige

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1931 | | pagina 8