8
"HEEMSCHUT
mits schaal, toon (materiaal) en silhouet zich bij het bestaande in voldoende mate aanpassen.
Het geijkte voorbeeld van een gebouw dat niet in schaal en toon doch door het uitgaan
boven het grachtensilhouet tenslotte wèl schade aan het aspect van de Heerengracht-bocht
heeft gedaan is het gebouw van de Nederl. Handelmaatschappij aan de Vijzelstraat. Het
gebouw is te hoog, d.w.z. de noodzakelijkheid heeft hier een stadsbeeld kennelijk in waarde
doen verminderen. Het klinkt alleszins logisch en het is vrijwel algemeen als voldongen feit
aanvaard. En toch, menigmaal bekruipt mij het gevoel, dat dit gebouw dat uit noodzakelijkheid
hoog moest worden, hooger dan de belendende grachtenhuizen in de gegeven omstandigheden
niet te höög, maar te laag is. Ik stel mij dan voor, dat een moderne, torenvormige wolken
krabber daar ter plaatse misschien wel eens niet het grachtsilhouet zou hebben geschaad
doordat het niet zooals nu net te hoog zou zijn, maar dat het zelfs als afzonderlijk vrij en
hoog opstrevend motief dat stadsbeeld ten goede had kunnen komen.
In tal van andere gevallen weer heeft het stadsbeeld als zoodanig geen bijzondere bouwkunstige
of kultuurhistorische waarde, ook al bevinden zich daarin eenige of zelfs vele overblijfselen
van oude gebouwen, waarvan afzonderlijk kan worden nagegaan of en in hoeverre deze als
monument van belang zijn, of zij in voorkomende gevallen zonder schade kunnen worden
opgeofferd, of hun volledige restauratie van belang is of een gedeeltelijke vernieuwing met
behoud van enkele karakteristieke onderdeelen. Ook hier alweer géén voorgeschreven recept.
Het zal misschien zijn opgevallen dat ik hiervoor de mogelijkheid tot absoluut copiëeren niet
geheel heb uitgeschakeld. Dit moge niet geheel strooken met de tegenwoordige inzichten in
deze materie, die copiëeren als onvoorwaardelijk te veroordeelen beschouwen, ik kan deze
inzichten niet ten volle deelen; ik kan mij gevallen voorstellen, waarin het copiëeren de
eenige weg tot redelijk behoud zal moeten zijn en wil deze mogelijkheid niet uitsluiten terwille
van een dogma, dattenslotte toch ook weer de relatieve belangrijkheid van de eigen
tijd in haar schild voert.
Ja, maar vroeger? Vroeger werd toch elke vernieuwing, elke verandering naar de eigen-
tijdsche begrippen uitgevoerd. Moeten wij dan ook niet elke verandering, door óns aan te
brengen, in de vormen van onzen tijd houden? De algemeene geldigheid van deze stelling
klinkt zoo verleidelijk, dat wij er bijna aan gewoon zijn geraakt. Natuurlijk dat spreekt
vanzelf! En toch.... toch zijn wij 20e eeuwsche verdedigers van deze stelling ook dezelfde,
die zoo goed weten, dat elke tijd eigen behoeften en eigen inzichten heeft, die zoo goed de
geliefkoosde beelden kennen van de diligence en de trekschuit, die door motor of stoom-
beweging zijn vervangen en het beeld van de olielamp, die tot het millioenen-massa-artikel
de gloeilamp werd, die zoo goed beseffen het onderscheid tusschen onzen tijd en die vroegere
perioden zonder benzine, gas, electriciteit, zonder onze hygiëne, onze massaproductie en onze
achturendag.
Als dan dit alles wat strekt tot bevrediging van onze materiëele behoeften anders zou zijn
geworden, waarom zouden wij ons dan in deze materie, die geestelijke waarden raakt
onvoorwaardelijk moeten spiegelen aan datzelfde „vroeger" dat anders was? Moeten wij
sloopen omdat men het vroeger ook deed, moeten wij bewust alles in het kleed van onzen
tijd willen steken, omdat men het vroeger ook deed? Of zou het mogelijk zijn dat wij ook
op dit gebied een kleinigheidje hebben kunnen winnen, n.1. het bewuste besef dat ook over
blijfselen van voorbijgegane kuituurperioden voor ons van zooveel waarde kunnen zijn, dat
het behouden daarvan niet alleen een eerezaak tegenover een voorgeslacht is, maar wel
degelijk een eigen belang.
Haarlem. Ir. H. T. ZwiERS.