stad zich in op deze, in materieelen zin gesproken, veelbelovende toekomst. Moge
daarin als indrukwekkend monument ten eeuwigen tijde behouden blijven het gesloten
„zeefront'' harer oude vestingmuren met de nog altijd imponeerende Vischpoort (afb. 5) Een
caveant consules is hier, meer dan w,aar ook, op zijn plaats. Want Harderwijk' heeft
in 1910 zijn grootste gedeelte der stadswallen aan den landkant niet zien neerhalen
als offer voor de eischen van het moderne verkeer, maar als onafwendbaar gevolg
van een hoog gdoopen krakeel tusschen twee achtbare magistraatspersonen. Zoo werd
in een spitsburgerlijke notabelen-veete de uit een oogpunt van middeleeuwsche vesting-
bouwkunde zoo belangrijke stadsmuur gesloopt, bleven alleen nog maar eenige onkruid-
overwoekerde steunbeer-resten en wat binnenmuurtjes in stadstuinen als zwijgende
getuigen staan uit een ver en roemrucht verleden. Dat verleden vertelt ons, dat
Harderwijk op het einde der 14e eeuw reeds het stapelrecht bezat en den afslag van
allen visch, gevangen tusschen Muiden en Kampen, welk recht in 1443 en bij Landdag
reces van 18 November 1633 bevestigd werd en dat Harderwijk in de Vischpoort
een zee-monument uit die dagen heeft>-te conserveeren. Ofschoon de tijd ook aan dit
bouwwerk herhaaldelijk in- en uitwendig wijzigingen heeft aangebracht, zoo is er de
Harderwijker Vischpoort ondanks haar economiseering door het Rijk en het plaatsen
van een wanstaltig kustlicht op een banaal pseudo-pannen dak, ons met zijn witte
muren, uitgekraagde hoektoren-fragmenten en de vertrouwelijkheid der aanleunende
zeemuur-huizekes in den loop der tijden zoo lief geworden, dat wij deze zee-poort
behouden willen zien, ook dan, wanneer het doorzicht op zee veranderd zal zijn in
een doorkijk op het verre polderland.
Achter de veilige bescherming badende zeemuren met hun toegemetselde schiet
gaten en hun resten van oude weergangen, een zeewering, die als een unicum voor
Nederland te waardeeren is, leven nog de kleine- luiden van het stervende Zuiderzee-
visschersbedrijf. Daar zien wij nog de bok-kingrookerijen, waarin de haring de meta-
morphose ondergaat, welke haar tot bokking maakt echte Harderwijker harde! -
en die den Harderwijkers den scheldnaam van „Bokkingkoppen" heeft gegeven en
nog worden er in de muurhuisjes de garnalen „in het gezin" gepeld. 'Een voordeel in
hygiënisch-sociaal opzicht bréngt de drooglegging hier zeker in het onmogelijk maken
van deze vieze ongezonde huis-industrlft^met daaraan onvermijdelijk verbonden kinder
exploitatie. Dat het garnalen-pellen uit ,-Harderwijk verdwijnen zal, gelijk het „matten"
op de ouderwetsche wijze in Genemuiden heeft afgedaan, zal wel niemand, die er
geen rechtstreeksch materieel gewin van trekt, betreuren. Bij de uitoefening van
„Heemschut" mogen wij nimmer uit(het oog verliezen, dat gemis aan kennis van de
nadeelen, die het oude aankleefden, sentimenteele verheerlijking, gevoed door het
„distance lends enchantment to the view", dikwijls geleid hebben tot een idealiseering,
die op geen enkelen grond, veel van hetgeen voorbij is, gunstig doet afsteken bij wat
heden bestaat of de toekomst brengt. „De goede oude tijd", objectief gezien en in
absoluten zin genomen, is ten opzichte van het heden in niets verkieslijk en niemand
zou hem weer terugwenschen, wanneer hij zich rekenschap gaf van hetgeen die
verheerlijkte „goeie ouwe tijd" in economisch en sociaal, hygiënisch en moreel opzicht
de menschelijke samenleving geschonken heeft en dit vergelijkt met wat het heden
biedt. Maar er zijn altijd in overgang-stadia moeilijk algemeen te waardeeren toestanden
en zoo zijn er ook categorieën menschen, die als slachtoffers van den vooruitgang dezen
een kwaad hart toedragen.
Zoo is het ook gesteld met onze Zuiderzee-visschers en met al degenen, die in
de nevenbedrijven der Zuiderzeevisscherij een bestaan vonden en die door de droog-