De Heer G. J. VEENSTRA die in „Buiten" van 28 April 1928 een opstel aan het huis heeft gewijd, valt WE1SSMAN geenzins bij maar weet toch geen aannemelijker hypothese voor diens veronderstelling te geven. De archivaresse van Leeuwarden, Mej. R. VlSSCHER schreef over het huis in de „Leeuwarder Courant" van 17 Sept. 1928 en acht het niet uitgesloten, dat een tweetal timmerlieden en een metselaar door wier „tusschenspreecken" het huis in 1642 werd verkocht, het zouden hebben ontworpen en gebouwd. „Zouden, zoo vraagt zij, een voudige ambachtslieden in deze kunstzinnige eeuw niet de ontwerpers van den gevel geweest kunnen zijn?" Ik geloof het niet. Men moet die kunstzin niet al te hoog aanslaan. Ongetwijfeld hadden de ambachtslieden uit de zestiende en zeventiende eeuw groote vakbekwaam heden maar de gaaf tot het ontwerpen wil ik geenszins als zoo algemeen goed ver onderstellen. Neen, hier is een architect en wel een zeer goede, aan het werk geweest. En wij vragen: is het PlETER ADRIAANSZ VAN SEXBIERUM niet geweest die den gevel ontwierp, wie kan het dan wél hebben gedaan? Zijn er andere Bouwmeesters van dien tijd aan te wijzen, die tot het maken van een werk als dit in staat waren? Tasten we met betrekking tot den ontwerper van den gevel in het duister, wij behoeven dit niet te doen voor hem die tot den bouw de opdracht gaf. Wij meenden eerst, daarbij steunende op een zinsnede in een artikel dat in de „Leeuwarder Courant" van 14 April 1914 heeft gestaan, dat het huis in 1635 gebouwd werd voor ClAUDE FONTAINE. Mej. VlSSCHER heeft in haar reeds eerder genoemd artikel bewezen, dat dit niet het geval is. Het was DlRCK ALBERTSZ, een Deventenaar, voor wien het fraaie pand werd gesticht. Een Deventenaar. Onwillekeurig dwalen hier de gedachten af naar PlETER ADRIAANSZ VAN DELFT die immers, zooals we boven uit WEISSMAN's studie aan haalden, in Deventer had gewerkt. Maar bezien we bijv. het „Landshuis" te Deventer, dat in 1632 werd gesticht en allicht door PlETER ADRIAANSZ VAN DELFT of „zijn broeder CLAES" kan zijn gebouwd, dan valt het op, dat bekwamer hand de gevel van St. Jacobstraat 13 teekende. Uit het artikel van Mej. VlSSCHER ontleenen we nog het volgende: DlRCK ALBERTSZ verkocht het pand reeds in 1642 aan den koopman JAN JANSSEN VAN ICKEN die het in 1649 weder overdeed aan den Muntmeester CONRAEDT RAED. RAED verkocht het huis in 1652 aan WlLLEM HEERTS die het in 1659 weder over draagt aan FOCKO SlKKES. Na twintig jaren gaat het in eigendom over aan den Notaris JOHANNES BENTINGH waarna in 1705 HENDRICK FRIESWIJK er den eigendom van verwerft. Niet minder dan 88 jaren blijft het in diens geslacht, in 1793 werd het pand verkocht aan EPKE KOOS BlENEMA en zijn vrouw SlJZANNA BERGSMA. In 1848 treft men als eigenaar JOHANNES EGBERTS KUIPER aan, diens nazaten verkochten het aan de N. V. DAM's Brood- en Koekfabriek in 1915 van wie de Vereeniging „Hendrick de Keyser" het in dit jaar overnam. We zeiden reeds, dat de onderpui niet origineel is, wanneer dit opstel onder de oogen van de lezers van „Heemschut" komt zal hij wel reeds vervangen zijn door een nieuwen. Eene waarvan de vormen in overeenstemming zijn met moderne opvattingen maar die desniettemin harmonisch aansluit aan het stijlvol bovendeel. Den gevel wacht volledige schoonmaak en herstel wanneer de Vereeniging daartoe de noodige gelden zal hebben bijeengebracht. Dan zal een van Friesland's mooiste gevels voor onafzienbaren tijd behouden zijn. C. Visser.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1928 | | pagina 10