waar op korten afstand reeds het vorige jaar een zoo „banaal winkelhuis met woning
verrees. Er bestaat toch zoo iets als een Provinciale Geldersche Schoonheidscommissie?
Ondergeteekende weet maar al te goed, dat niet overal uitsluitend schoone, aan de
hoogste aesthetische eischen beantwoordende bouwwerken gemaakt kunnen worden,
doch dat hier met een weinig meer aesthetisch inzicht, een minder hinderlijke, doch
meer in het karakter van Monument en Landschap overeenkomend karakter iets beters
tot stand had kunnen komen.
Arnhem, Augustus 1928. J. W. FRANKEN JZN., Architect.
OVER HET VERVAL VAN 'T AMBACHT.
In mijn leerjaren hoe lang is 't heelemaal geleden werd aan een timmerwerkplaats
een deur gemaakt en leerde een jongen zulk een deur maken. Dan werd er hout
uitgezocht in 't houtstek, blokhout, belegen. Dat moest minstens vijf jaar gelegen
hebben en de houtvoorraad werd telken jare aangevuld. Dan werd het hout zoodanig
uitgelijnd en uitgezaagd dat wat niet deugde er tusschen uitviel. Dan kwam heel de
volgorde van maken, elk onderdeel had zijn eisch. Wanneer men nu een deur noodig
heeft, komt deze van de deurenfabriek. Gaat men daar kijken dan is in de heele
fabriek niemand die een deur maken kan. Het zagen, de geheele bewerking geschiedt
machinaal. Of er een gat geboord of gehakt moet worden juist waar een groote war
of kwast zit merkt de vernuftige machine niet eens. Wat de mensch eraan doet is in
elkaar maken, dat heet met een modern woord monteeren. In die fabriek zijn de
leiders menschen die van een dorp komen en 't vak in hun jeugd nog geleerd hebben.
Als we 25 jaar verder zijn is er geen enkele echte timmerman meer in Nederland
die een deur kan maken, alleen maar in-mekaar-makers.
De ambachtsscholen probeeren dit euvel te keeren. 't Zou wat. De jongens komen van
de ambachtsschool op de huisjesbouwerij en mogen daar hout verwerken dat vroeger
voor een bouwschutting werd afgekeurd. Inmiddels komt de vrachtauto met klaar
timmerwerk van de fabriek en mag de jongeman dit gaan „monteeren".
Het steenhouwersambacht sterft uit, mede dank zij de beschermende wettelijke
bepalingen. Een stuk natuursteen van een oud bouwwerk was gekloofd uit de rots en
met de hand bewerkt. Gaat men nu in de hardsteengroeven van Soignies kijken, dan
worden daar de groote blokken steen met een snaar uit de rots gezaagd en die blokken
tot plakken gezaagdin een fabriek waar men denkt bij den duivel te gast te zijn,
zoo'n lawaai. Die plakken worden weer tot reepen gezaagd en dan krijgt de hollandsche
steenhouwer „gezaagde zuiltjes" aan. Van een natuurlijke vorming van den steen, een
groefleger, een richting kan men inderhaast geen nota nemen. Vandaar dat in elk stuk
steen ongerechtigheden voorkomen. Men zou evengoed kunnen probeeren van warrig
wortelhout stokjes te maken.
Echt lood is niet meer te koop. Lood op een oude torenspits wordt zilverwit.
Modern lood is dank zij de zegenbrengende industrie .zoo zuiver en zoo best dat het
in de natuur leelijk grauw-zwart wordt. Wat het oppervlak betreft, het oude lood
was gestreken lood, het nieuwe gewalst, het mist alle bekoring. Een echte oude lood
gieter modelleerde en goot af in lood. Op 'n oud bouwwerk vindt men als bekroning,
dakkam, vangbak, trotseerloodje de herinnering aan het ambacht dat geheel zoek is.
Een oud stuk smeedwerk werd in 't vuur gesmeed uit een amorph stuk smeedijzer.
Een modern stuk „smeedwerk" wordt gemaakt van machinaal getrokken ijzer en de
stukken aan elkaar geknoeid met een autogeen laschapparaat. Heeft men bij de