TIMMERMANS (Rotterdam) is een begaafd musicus. Hij en de jeugdige ROELOF GORT
(Arnhem) zijn, na eenige jaren de school te Mechelen bezocht te hebben, waar vooral
GORT in twee jaar tijds verrassende vorderingen maakte, vrijwel de beste beiaardiers
van Holland geworden. Zij bewezen het op de beiaardwedstrijden in 1928 te Utrecht
en den Bosch. Maar ook andere Hollanders, de hrn. SMIT, CRÉMAN en SMAGGE (allen
van Amsterdam), die nog op de „oude" manier spelen, toonden door niet geringe
vaardigheid, wat er bij verhoogde liefde en zin voor 't klokkenspel ook zonder
„Mechelen" te bereiken is. Echter de drie genoemde heeren waagden zich, of wilden
zich nog niet wagen op het Mechelsche klavier van Den Bosch, terwijl GORT en
TIMMERMANS op beide systemen volkomen thuis waren.
Het is nu wel onbetwistbaar, dat de Denijnsche manier een véél sterker genuan
ceerde voordracht toelaatalleen al wegens het tuimelaarsysteemde klokken reageeren
onmiddellijk op den kleinsten druk en bij matige toepassing van het zgn. „tremolo"
wordt de illusie der gezongen melodie, vooral in gesloten torens (den Bosch, Mechelen,
Gent) soms treffend benaderd. De begaafde klokkenist is nu in staat om door aanzwellen
en afnemen den toon te belevendigenhet wegsterven van zoo'n paar tonen wordt
een effect van buitengewone bekoring en teerheid. En in langzame stukken geeft het
obstinaat weglaten van het tremolo (althans voor ons gevoel) een geluidgaping tusschen
de tonen die de melodie dragen, en dit is te meer een gebrek, daar de hoogere klokken
zooveel minder toonvoluma hebben als de lagere. Het voorzichtig afwegen van den
klank is daarom ook een voortdurende zorg bij het Mechelsche spel, iets dat de „dunne"
schrijfwijze der Mechelsche liedzettingen en de keuze der stukken dadelijk verraadt.
Veel, wat door Hollanders voor beiaard gecomponeerd wordt, vinden DENIJN en
zijn leerlingen te „dik" geschreven.
Een knap Hollandsch klokkenist is WAGENAAR, die het klavier van den Utrechtschen
Dom bespeelt. Zijn beiaard, ook een Hemony, heeft naast homogeniteit der registers
en edele klokkenaard, over het geheel iets gedekts, vergeleken bij den open, glans
rijken, warmen klank van 't Arnhemsche klokkenspel, iets „in mineur", zou ik willen
zeggen. Vergelijk daarbij de donkere stoere beiaard van Brugge, „mannelijk" op't logge
af, waaruit Vlaamsche trots spreekt, of de nieuwe Johnston-klokken van den Bosch,
waarin de Engelsche gieter de zuiverheid (een betrekkelijk begrip!) der gelijkzwevende
temperatuur legde en die naast gaafheid en bewonderenswaardige helderheid iets nuchters
hebben, die zéér sonoor en vol, maar niet zoo mysterieus gelijk de oude klokken zijn.
Zoo hebben de carillons hun karakters evengoed als andere waardevolle instru
menten, en de kunst van schoone klokken te gieten is evenzeer een geheim, een talent
en een uiterst moeilijk te verkrijgen meesterschap als dat van mooie strijkinstrumenten
te bouwende zuivere stemming der klokken onderling is wel de grootste moeilijkheid.
Geleerden als Dr. VAS NlINES en Dr. V. D. ELST hebben van het stemmingsprobleem
der klokken een levenswerk gemaakt.
Véél is dus gebeurd in de laatste jaren. Kunstminnaars en musici gingen voor,
vele autoriteiten staan sympathiek tegenover de beweging, jongeren beoefenen de kunst
met hart en ziel:, laat er nu liefde voor en behoefte aan beiaardmuziek komen bij 't
geheele volk: want 't is haar roeping populair te worden in de beste beteekenis van
het woord. Men zal haar belangrijkheid beseffen, als men bedenkt, dat ons weinig
muzikaal aangelegde volk juist in deze kunst een zijn aard karakteriseerende muziek bezit.
Nergens vindt het volkslied beter uitdrukking dan op den beiaard. Hier kan Hollands
karakter-eigen zich bezield uiten. En deze kunst is niet voor een klasse van muzikaal
ingewijden alléén, zij is voor allen.