steenen gevaarten, die, hoog boven de dakenzee uitstekende, rustig het menschengedoe
en -beweeg aan hun voet aankijken, die in 't centrum van stad of dorp verrezen als
symbool der vereenigde gemeenschap, die getuigen waren van geluk en ongeluk, van
grootheid en verval: de torens.
De torens schrijden de eeuwen door: zij moeten den bliksem der angstwekkende
onweerswolken weerstaan, vallen wel eens als eerste slachtoffer, maar hebben meestal
storm en hemelvuur getrotseerd, zijn vaak zichzelf gebleven in het steeds veranderende
stadsbeeld. Zij geven den van buiten komenden reiziger den eersten indruk van de
hem onbekende stad, zij behooren niet zelden tot de kostbaarste stukken van het oude
bezit. Zoo zien wij de torens, zoo genieten wij ze als kunstwerken, als beelden der
stad. Maar wij weten ze nog rijker, nog schooner, als zij hebben een stem, die spreken
en zingen, die een muziek voortbrengen kan die ons wegens het karakteristieke op
heel aparte wijze vermag te bekoren. Die stem, dat is de beiaard van den toren, dat
zijn de klokken, die in opvolgende reeks tot harmonisch samenklinkend instrument
vereenigd zijn.
Zooals de harp ontdekt werd uiteen krijgswerktuig (pijl en boog), zoo werd
de beiaard gevonden uit dat instrument, dat diende om de geloovigen ter godsdienst
oefening op te .roepen. De Chineezen der oudheid kenden al klokkende bouwers der
eerste Christelijke kerken hingen al spoedig één of meer klokken in den torenhoe
kon het anders, dan dat dé zich ontwikkelende menschelijke intelligentie eindelijk het
principe van het beiaardspel vond? Dit gebeurde niet vóór het jaar 1487, toen in
Engeland en Frankrijk reeds een voor dien tijd rijke muzikale kunst heerschte, toen
de z.g.n. Fransch-Belgische componistenschool (Parijs middelpunt der muziek tot 1350)
de groote periode der Nederlanders voorbereid had; maar verscheidene Vlaamsche
steden bezaten toch reeds „voorslagen", d.w z. verscheidene klokken bij elkaar, waarmee
men met behulp van touwen aan de klepels kon „beieren". In genoemd jaar 1487
echter gelukte het den klokkengieter KOECKE om door middel van een soort mechanisme,
een „speeltrommel", melodieën te spelen op den stadhuistoren van Aalst. De moderne
beiaard was geboren. Historische bijzonderheden over zijn ontwikkeling zouden ons te
ver voeren; détails zoeke men in „De Torenmuziek der Nederlanden" van Mr. LOOSJES,
in de werken van GORHAM RlCE over dit onderwerp.
Wij weten, dat de beiaardkunst een bloeitijd had vanaf de 16e tot het einde der
18e eeuw, dat Holland beroemde klokkenisten had in de Amsterdammers SALOMON
VERBEEK, door VONDEL en MELCHIOR FOKKENS bezongen, en POTHOLT (midden
18e eeuw), in de blinde Jhr. JACOB VAN EYCK 1630 Utrecht), in SCHOLL en BERGHUIS
(resp. 1727 en 1802) te Delft. Over de hierop volgende duistere vervalperiode is
natuurlijk niet veel te zeggen; door brand en nalatigheid, door het in beslag nemen
van sommige klokkenspellen tijdens de Fransche overheersching, een feit, dat gedurende
de jaren na het uitbreken der Revolutie den genadeslag gaf aan de klokkenspelkunst
in N.-Frankrijk, door dit alles verstomde de edele stem van den toren.
Dank zij de werkzaamheid van JEF DENYN, den grooten Mechelschen beiaardier,
gaan wij nu weer een tijdperk van bloei tegemoet. Ja, in 'tzelfde gebied, waar voor
eeuwen de eerste beiaard zijn lied begon te spelen, daar had de wederopleving plaats.
Tot voor kort achtte men, ten onrechte, de oude klokken tot niets beters in staat
meer dan tot het afdraaien van het dikwijls stotterige, valsche mechanische deuntje
op heel en half uur. Maar in Mechelen had DENYN door een even eenvoudige als
vernuftige verbetering in de verbinding der draden met den klepel en door zijn virtuoos
en geestdriftig spel getoond, dat de beiaard méér dan ooit in staat is verheven genot