Deze krijgs- en vestingbouwkundige en zijn tijdgenooten zagen hun systeem, de zg. Nieuw-Nederlandsche bevesdgingswijze, echter alleen toegepast op die steden, welke als onderdeel van het toenmaals voor onze landsverdediging noodig gebleken vesting stelsel in aanmerking kwamen. Terwijl derhalve steden als Alkmaar, Haarlem, Leiden, en andere, welker naam nauw aan den grooten vrijheidsoorlog verbonden is, volgens het zg. Oud-Nederlandsche stelsel werden versterkt en in dien toestand verbleven tot aan hare ontmanteling toe (meestal reeds in de 18e eeuw), werden andere waarvan er nog als vesting bestaan, zooals Naarden en Gorkum, maar de meeste in de 19e eeuw grootendeels zijn ont manteld (zooals Arnhem, Bergen op Zoom, Breda, Coevorden, Delfzijl, Deventer, Doesburg, Grave, Groningen, Geertruidenberg, s-Hertogenbosch, Maastricht, Neuzen, Nijmegen, Veere, Venlo, Vlissingen, Woerden, Zutphen) als behoorende tot de „frontieren" uit Coehoorn's tijd of tot de langzamerhand meer geconcentreerde lands verdediging van de 19e eeuw, volgens het Nieuw-Nederlandsche systeem geheel of gedeeltelijk van nieuwe en krachtiger vestingwerken voorzien. Dat nochtans deze ver beteringen niet in allen dcele en op alle punten dier stellingen zijn doorgevoerd (men vergelijke o.a. Willemstad's plattegronden in de 17e en de 19e eeuw) is te wijten ge weest eensdeels aan de omvangrijke kosten, welke die verbeteringen medebrachten en verder aan de zeer groote stormvrijheid, welke vele vestingen te midden van hare „waterliniën", dus van nature reeds, bezaten 2). Naast de vestingen, omgebouwd volgens het Nieuw-Nederlandsche systeem, be vonden er zich bijgevolg vele, waarvoor men zich min of meer met de versterking volgens het Oud-Nederlandsche stelsel bleef vergenoegen. in hoeverre beide nationale verdedigingsstelsels in den oorlog 'zijn beproefd, alsook het vermelden van de belegeringen welke de nog slechts ommuurde steden hebben doorstaan, moet hier buiten beschouwing blijven, als vallende buiten het kader van dit tijdschrift. Wij willen besluiten met de namen te vermelden van de voornaamste vestingen, welke thans nog en nagenoeg in ongerepten staat in ons vaderland worden aangetroffen. Het zijn, alfabetisch gerangschikt: Den Briel, Gorkum, Hulst, Hellevoet- sluis, Muiden, Naarden, Nieuwpoort a/d Lek, Willemstad en Woudrichem. Behalve deze 9 vestingen zijn er nog verschillende die althans een gedeelte van hare wallen hebben bewaard. Zij allen mogen hierbij in de belangstelling en de zorg van den rechtgeaarden Nederlander worden aanbevolen! 's-Gravenhage, Januari 1928. W. H. SCHÜKKING, Kapitein der Genie. Typeerend voor deze overgangstijd is wel dat HENDRIK 111 tezelfdertijd, naar men aanneemt, ïsteenen torens deêd bouwen, nog aanwezig ter weerszijden van het zg. Spanjaardsgat, nabij de Kon. Mil. Academie (het vroegere Kasteel) te Breda. Van een dezer torens, gerestaureerd van 1903 tot 1910, (den Granaattoren en den Duiventoren) is hier een afbeelding gegeven. 2) En nog bezitten! Uit de opmerking van den heer C. VISSER in het „Heemschut' -nummer van Aug. 1927 over de waardevermindering van Naarden's wallen tegenover moderne artillerie, mag dan ook volstrekt niet worden geconcludeerd dat vestingwallen en -grachten in het algemeen, voor onze landsverdediging thans waardeloos zijn geworden.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1928 | | pagina 10