HET KERKJE VAN FRANSUM IN GRONINGERLAND.
oen BERNHARD ALTING, de wegens drank- en ander misbruik afgezette syndicus
of pensionaris van Groningen, zich in de 17e eeuw zette aah 2ijn beroemd geworden
Historische Lof-Rede ter eere van zijn vaderstad, was hij in groote verlegenheidwant
aldus ving hij aan vinde mij door overtollige ende overvloedige stoffe geobrueert
ende overstolpt." Hij wist niet waar te beginnen, hoe te vervolgen en waarmede te
eindigen „niet anders als een gast wedervaert die geseten zijnde aen een tafel, die
voorsien en geladen is met sovele kostelijke spijse ende leckernijen, dat hij latende
zijn ogen daer over swieren, bij hem selfs cavelt ende twijffelt, waer toe sijn appetijt
ende lust hem meest zij treckende. Keur baert dikwijls quelle. Sal nochtans jeetwes
seggen." Dit als inleiding op eenige mededeelingen omtrent het kerkje te Fransum
binnen de Gemeente Aduard.
Ondergeteekende had het genoegen dit kerkje onder deskundige voorlichting te
bezichtigen, en op verzoek der Redactie van dit tijdschrift er een en ander van te
vertellen, neemt hij de woorden van bovengenoemden ALTING „sal nochtans jeetwes
seggen", gaarne op. Echter hier baart hem geen kwellingdoch het tegenovergestelde,
gebrek aan stof.
Zooals men weet, waren eens onze vroegere autonome gewesten in meer of
minder zelfstandige onderdeelen verdeeld. Ook het Groningerland. De stad vormde
van ouds met het Gorecht een min of meer Drentsch gebied. Daarboven omheen, van
het Westen naar het Oosten, lagen het Westerkwartier, Hunsingo en Fivelingo, tezamen
de Ommelanden genoemd; ten Zuid-Oosten van Fivelingo had men de beide Oldambten,
heerlijkheden der stad Groningen, n.1. het Klei of Klein en Woldt-oldambtde tegen
woordige driehoekige oostelijke punt der provincie vormde het landschap Westerwolde,
dat na een bewogen lot, via de geslachten der stadhouders SCHENCK VAN TOUTENBERG
en AREMBERG, als heerlijkheid aan de stad werd verbonden.
In het eerstgenoemde landschap het Westerkwartier, en wel het Noordelijk gedeelte
ervan, ligt het oude kerkdorpje Fransum. Deze omgeving vormt op landbouwkundig
gebied feitelijk een soort tusschenterrein tusschen het weiderijke centrum van de
provincie en het aan den noordkant van het Reitdiep gelegen Hunsingo. In het Noordelijk
Westerkwartier zijn de boerderijen gemengd: deels bestaan ze uit bouwland, deels uit
grasland. De beroemde Groningsche bouwboerderijen vindt men in dit Noordelijk
Westerkwartier niet; de woonhuizen zijn met pannen, de schuren zonder uitzondering
met riet gedekt; men vindt in deze streek, in tegenstelling met de andere gedeelten
der provincie, vrij veel pachters tusschen de eigen boeren wonen, vermoedelijk ten
gevolge van de omstandigheid, dat dit soort gemengd bedrijf reeds langen tijd als een
veilige geldbelegging door kapitaalkrachtige figuren is beschouwd, meer dan bedrijven,
gelegen in het uitsluitend landbouwende gedeelte der provincie. De afwisseling van
landbouw en veeteelt maakt, naar de tegenwoordige hoogleeraar te Wageningen,
Dr. G. MlNDERHOUD, in den Gids In- en om Groningen bij deze landbouwkundige
schets opmerkt dat het landschap van het Noordelijk Westerkwartier een meer
levendig beeld vertoont, dan andere deelen der provincie.
Hier ligt dan Fransum, niet ver van het eens beroemde Aduard, van welks klooster
slechts een enkel gebouw, thans voor de Ned. Herv. Kerk gebezigd, tot ons is gekomen.
In dit wijde landschap is de over het land verspreid wonende bevolking, door de
concentratie van het landbezit in handen van een kleiner aantal personen, in getal
sterkte zeker niet vooruitgegaan. Het heeft bewerkt in den loop der eeuwen, dat vele