alarmplaatsen het gebouw aangewezen werd voor „der smeedenghilden, die cuypers-
ghilde ende huere onderghilden".
De Nobelpoort met de Nobelstraat worden als een wijk of kwartier der stad
vermeld in 1528, toen de Raad op 21 September met „die van den convente van de
Drie Koningen" (een ten Oosten der Korte Nobelstraat gelegen klooster) een overeen
komst maakte over dat kwartier.
In dientijd bezat het gebouw reeds zijn tegenwoordige gedaante, gelijk uit den
hoogst nauwkeurigen plattegrond van Zierikzee, door JACOB VAN DEVENTER omstreeks
1560 gemaakt, duidelijk blijkt.
De tegenwoordige gedaante en afmetingen zijn de volgende: de poort bestaat uit
een vierkant hoofdgebouw van twee verdiepingen en een zolder en aan den buitenkant
twee ronde torens, die zich iets hooger verheffen dan het gebouw en waarvan de een
een achtzijdige en de ander een zestienzijdige spits draagt. De poort is opgetrokken
van Zeeuwsche moppen; de torens in doorgaand Vlaamsch verband, waarbij de kop
een verglaasde steen is. Door die verglaasde steenen heeft de bouwmeester eenige
afwisseling ook in de muurvlakken van het hoofdgebouw weten te brengen.
Dat hoofdgebouw is ongeveer 12 M. diep en 10.90 M. breed. De wijdte van
den doorgang aan den binnenkant is 3.30 M., aan den buitenkant der stad 3.80 M.
De buitenmuren hebben een dikte van 1.30 M., terwijl een muur van 0.8 M. den
binnenkant der poort afscheidt van een gang, welke aan weerszijden naar het onderste
deel der torens leidt, waarin vroeger landloopers en ander ongeregeld volk werden
opgesloten.
Die torens, welke op elke verdieping door een gewelf zijn afgesloten, bezitten
ook muren ter dikte van 1.30 M„ terwijl zij binnenwerks een doorsnede hebben van 3.65 M.
Het gebouw is tot aan het dak ruim 16 M. hoog, met het dak ongeveer 25 M.,
terwijl de torens, die elk sedert 1799 van een bliksemafleider voorzien zijn, ongeveer
35 M. hunne spitsen omhoog beuren.
Een gewelf, gedragen door baksteenen ribben, overdekt den doorgang, die nog
van zware met ijzer beslagen deuren voorzien is.
Een fraai van baksteen gemetselde wenteltrap in den Zuidwesthoek der poort, in
de dikte van den muur gespaard, leidt tot de verschillende verdiepingen, waar zich
vroeger het kleeding- en ammunitie-magazijn der dienstdoende schutterij bevond. Op
de eerste verdieping komt ook de wenteltrap uit, die zich in den Zuidoosthoek bevindt.
Zoowel de beide verdiepingen als de zolder zijn zeer ruim en hoog en hebben
indertijd voor berging van krijgslieden overvloed van plaats gehad. Vroeger bezaten
de verdiepingen groote schoorsteenen.
Op de eerste verdieping draagt een lasch, die gediend moet hebben tot vernieuwing
van een versleten eind van een zolderbalk, het jaartal 1632. Uit de gaafheid der
lasch, die bijna drie eeuwen oud is, kan men eenig idee krijgen van den ouderdom
van den balk.
Wie vóór 1 Mei 1866 na poortsluiten wenschte binnen gelaten te worden, betaalde
een stuiver voor poortgeld en werd dan door een klein deurtje in een der hoofddeuren,
het zoogenaamd klinket, toegelaten. Alleen de post was van die betaling vrijgesteld.
Ten aanzien onzer poort vindt men in 1574 het plan vermeld om in plaats van
de toen bestaande brug een ophaalbrug te maken. In 1575 deed de stedelijke regeering
onderzoeken of men de torens der poort zou kunnen afbreken. Toen het echter in
1581 aan Thesaurieren overgelaten werd wat te doen, besloten zij de torens te doen
herstellen, waardoor het gebouw voor een dreigende verminking bewaard werd.