wat de cement-doos mist, het is door materiaalkeus en vorm meer Hollandsch, eigenlijk
nog niet Hollandsch genoeg, doch daar zullen we niet verder op ingaan.
En het is dat meer of minder Hollandsche cachet hetwelk fijnvoelende menschen,
die in het dagelijksch leven staan buiten de woelingen en wendingen in de architecten
wereld, nog de voorkeur doet geven aan de valsche namaak boven de echte bouwkunst.
Van geen der beide bouwwerken weet ik wie ze gemaakt heeft, wat een beschouwing
vergemakkelijkt.
Uit deze Leidsche gevallen is iets te leeren, al ware het slechts dit, dat Heemschut
in den strijd voor het behoud der Schoonheid van Nederland het oog met waardeering
gericht houde op de goede kwaliteiten der zich ontwikkelende moderne bouwkunst.
A. A. Kok.
SPAARNE 108 TE HAARLEM.
Eenige jaren geleden slaagde de Vereeniging „Hendrick de Keyser" er in om de
hand te leggen op het perceel Spaarne 108 te Haarlem, welks fraaie gevel thans
tot in lengte van dagen het sieraad zal blijven van de Spaarnestad.
Slaan we het boek „Oude Gebouwen in Haarlem", in 1907 door VAN DER STEUR
samengesteld en door de Vereeniging „Haerlem" uitgegeven op, dan vinden we den
gevel als volgt beschreven.
Begin 17e eeuw. „Fraaie, goed bewaarde gevel met de oorspronkelijke
kruiskozijnen in den topgevel. De trapgevel bekroond met driehoekig fronton, in
het fries het jaartal 1637. Vermoedelijk kreeg de beëindiging van den trapgevel
dat jaar zijn tegenwoordige gedaante. Onder het fronton een nisje gevormd door
pilastertjes met sterk voorspringende hoekblokken, steunende op consoles met
leeuwenmasker. Het bovenste zoldervenster gedekt met rechten strek; alle overige
vensters met tudorbogen met aanzet- en sluitstukken. Op de sluitstukken maskers.
De topgevelkozijnen gesteld op doorloopende cordonbanden, tevens dienende als
afdekkingslijsten van den trapgevel.
Blokken versieren de penanten, de neggen der kozijnen en de trappen van
den trapgevel. Op de aanzetsteenen en sluitstukken der ontlastingsbogen zijn
verhoogde kussens aangebracht. Het deurkozijn is versierd met zeer fraaie in den
ontlastingsboog rondgaande profillen in baksteen.
Het kalf van het deurkozijn toont een zeilend schip."
De meening, dat alleen de bekroning van den gevel uit 1637 zou zijn, lijkt ons
aanvechtbaar. Want daarmede kan niet anders zijn bedoeld dan dat deze top ooit
anders zou zijn geweest en dat hij een dertig jaar na de stichting van den gevel, door
den huidigen zou zijn vervangen.
Waarom? We kunnen niet aannemen, dat hij toen reeds bouwvallig zal zijn
geweest. De gevel zij zelve, nu ongeveer 300 jaren oud, het bewijs, dat de oude
metselaar mortel en steenen met de noodige zorg heeft gekozen en verwerkt. Hecht
en sterk tart ook thans nog het metselwerk de eeuwen, dat de top zoo spoedig moest
worden vervangen, wij kunnen het niet gelooven.