minderheid van de totale bevolking ener stad tot de geeste
lijke elite behoort. Bedenken we nu, dat in 1674 Batavia 340
mannelijke Europese poorters binnen zijn muren telde, dan
valt het nog erg mee, wat die stad in die tijd op geestelijk
gebied presteerde. Van die 340 poorters beoefenden er onge
veer 240 een handwerk (o.m. 25 timmerlieden, 19 kleermakers,
18 schoenmakers, 12 bakkers, 11 goud- en zilversmeden, 10
smeden, 6 diamantslijpers). Verder waren er 53 tappers en
wijnkopers, slechts 6 winkeliers (tegen de Chinese nering
doenden en tegen de sluikhandeldrijvende Compagnie's amb
tenaren was niet te concurreren) en 40 personen, die een
stedelijk baantje hadden. Merkwaardig was, dat een tijdelijke
bezoeker van Batavia feitelijk geen goed logies kon vinden.
Was hij zo gelukkig bij vrienden of kennissen te kunnen loge
ren, dan behoefde hij tenminste niet bij slaapbazen of commen-
salenhouders van niet te best allooi terecht te komen.
Zoals we in Hoofdstuk II gezien hebben was er nog een groot I
aantal andere bevolkingsgroepen dan Europeanen te Batavia.
Het totale aantal bewoners van Batavia in zijn bloeitijd
(1700-1730) kan bij benadering wel ongeveer op 20.000 zielen
binnen de muren en 10 a 15000 in de voorsteden worden aan
genomen. Zowel in de stad als in de voorsteden waren de
slaven in de meerderheid in vergelijk met het aantal vrije
ingezetenen. In de tweede helft van de zeventiende eeuw
waren er nog enige Indonesische bevolkingsgroepen bij ge
komen n.1. Ambonezen, Boeginezen, Makassaren, Maleiers,
Soembawarezen en Bimanezen. Omstreeks 1700 worden op
het land Matraman Manggaraiers, afkomstig van het westelijk
deel van Flores gevonden. Later werd een nieuw zuidelijk
stadsgedeelte naar hen genoemd.
Hoewel de eigen talen door de verschillende bevolkingsele
menten nog lang gesproken werden, ontwikkelde zich als alge
mene omgangstaal der Indonesische bevolkingsgroepen een
soort Batavia's Maleis. Behalve de reeds in het vorige hoofd
stuk genoemde wijkmeesters stelde de Regering in de zeven
tiende eeuw over enkele natiën Europese opzichters of „con
ducteurs" aan. Later werden deze betrekkingen gaandeweg
opgelost in het ambt van „gecommitteerde over de Inlander".
84