vermeerderen. Nu sal elckeen soecken onse vrient te wesen.
Het fondament van soo lange gewenste rendevouz is nu
geleyt. Een goet deel van 't vruchtbaerste lantschap ende
visrijcxte zee van Indien is nu uwe. Hierover bidde U.E.
sent ons nu doch groote menichte van volck met alle noot-
lijckheden, opdat een royaal fort ende stadt (gelijck heeren
ontworpen hebben) bouwen mogen. Weest toch niet onbe
dacht noch onachtsaem, denckende dat ons hier wel redden
sullen. Wilt doch in aller manieren voorkomen, dat men
de Javanen niet leere oorlogen, en ontsiet noch en
vreest het gewelt van U.E. vyanden niet, d'ontrouwe van
de Mooren noch ondercruypinge van geveynsde vrienden.
Siet ende considereert doch, wat een goede couragie ver-
mach ende hoe d'Almogende voor ons gestreden ende U.E.
gesegent heeft."
Maar behalve trots, klinkt toch ook bezorgdheid in deze
brief door: het heldere besef, dat de grootse taak, die hem
thans wachtte, niet zonder de nodige mensen en middelen
tot een goed einde zou kunnen worden gebracht.
Hoewel Coen dus de verwoesting van Jacatra als een nood
zakelijkheid zag, waartoe hij meende, gesterkt door zijn op
het Oude Testament gebaseerde Calvinistische overtuiging,
gerechtigd te zijn over te gaan, is het te betreuren, dat niets
is overgeleverd, waaruit het nageslacht zich een beeld zou
kunnen vormen van wat Jacatra eens geweest is. Wel schijnt
het, dat „een dikke toorn" overbleef als laatste rest van de
verdedigingswerken. Djakarta lag vermoedelijk, evenals de
hoofdplaats Bantam, in het begin der zeventiende eeuw
grotendeels binnen een stenen omwalling. Men kan een bewijs
zien in een opmerking in een zeldzaam boekje, getiteld:
„Isaaci Sundermans zijn geschriften" 3de druk 1740: „te
voren was het (Djakarta) maar een Negerei of Dorp, met een
dikke Toorn, die noch (t.w. omstreeks 1695) buiten de
Nieuwpoort staat." Misschien kan men hierin het laatste
overblijfsel zien van het sterke stenen bolwerk aan de noord
zijde van de desa Djakarta, welke op 30 Mei 1619 door enige
manschappen van Coen met ladders beklommen werd. De fun-
19