nen worden opgelegd, als door welgestelde bezitters van
kasteelen, buitenplaatsen en dergelijke in Europa kunnen wor
den gedragen."
Zich terecht verantwoordelijk voelend voor de Boed
dhistische en Brahmanistische tempels en monumenten op
Java, heeft de Regering voornamelijk haar aandacht aan
de Hindoe-Javaanse erfenis besteed. Zij had daaraan ook wel
haar handen vol en men mag stellig bewondering hebben voor
de resultaten van de arbeid, welke zij ten bate van de instand
houding daarvan op grondslag van wetenschappelijke bestu
dering, deed verrichten.
Van de monumenten van andere cultuur, dan de Hindoe-
Javaanse, met name van die uit de Oud-Hollandse Compag-
nie's tijd, is slechts een klein deel in Regerings handen. Een
goed voorbeeld van Regeringszorg, ook op dit gebied, is het
voormalig huis van Reinier De Klerk aan Molenvliet-West,
dat als Land-archief behouden bleef (zie fig. 17 en afb. 16 en
36). In 1898, toen deze voorname woning nog als weeshuis in
gebruik was bij de Ned. Hervormde Diakonie, stond een uit
bouwsel met een Grieks front, dat als kerk voor de wezen
diende, vóór de voorgevel. Door de bemoeiingen vooral van
Mr. L. Serrurier heeft de Regering na aankoop de oorspron
kelijke toestand hersteld. Ook het oude Stadhuis bleef als zetel
van het Provinciaal bestuur van West-Java behouden. Het is
echter wel zeer te betreuren, dat het de Regering steeds aan
de nodige middelen ontbroken heeft om een ruim gebruik te
maken van het vorengenoemde art. 4 der monumenten-ordon
nantie. Maar al te vaak moest er dan ook van worden afge
zien een cultuur-historisch waardevol gebouw, dat daarvoor
zeker in aanmerking zou zijn gekomen, in het register in te
schrijven, omdat men voor de financiële consequentie's terug
deinsde. Het particuliere initiatief zou derhalve moeten
worden ingeschakeld, om paal en perk te stellen aan een ver
loop van zaken,, reeds in 1928, eveneens in de reeds ge
noemde voordracht van Dr. Bosch gesignaleerd, volgens
hetwelk de oud-Hollandse woningen te Batavia „aan elk
toezicht ontsnappend, voortdurend blootstaan aan het gevaar
van te worden gesloopt, verbouwd of verwaarloosd."
150