dat voor vele Nederlanders dat land slechts een tijdelijke ver
blijfplaats was. Doch gelukkig is de in Europa herleefde
belangstelling voor de erfenis onzer voorouders, de opbloei
der Heemschutgedachte, ook aan het voormalige Nederlands-
Indië niet onopgemerkt voorbij gegaan: Bij Staatsblad no: 238
van 1931 (aangevuld in 1934) werd een monumenten-ordon
nantie voor Nederlands-Indië vastgesteld. Deze wettelijke
maatregel opende aan het Gouvernement de mogelijkheid om
aan particulieren toebehorende zaken, welke onder de in
artikel 1 dier ordonnantie gegeven omschrijving van „monu
ment" vallen, al dan niet op verzoek van de eigenaar of
rechthebbende te plaatsen op een door de zorg van het hoofd
van de Oudheid-kundige dienst aan te leggen register, aan te
duiden als „Openbaar centraal monumenten register". Opge
nomen in dat register, wordt het „monument" door verschil
lende artikelen der ordonnantie beschermd tegen vernietiging,
verandering van uiterlijk, vorm of bestemming, onoordeel
kundige herstellingen. Over het onderhoud wordt niet gerept.
Evenals in het Vaderland is dit een van de moeilijkste en
tegelijk toch een van de belangrijkste punten ener regeling,
die de in stand houding van monumenten van geschiedenis en
kunst beoogt te bevorderen. Wel was men met deze monu
menten-ordonnantie op het gebied der wetgevende arbeid het
Vaderland voor. Immers in Nederland is men heden ten dage
nèg bezig met de voorbereiding van een deskundig opgezette
monumentenwet! Maar met een wettelijke regeling alleen komt
men er niet: Art. 4 der monumenten-ordonnantie bepaalt, dat
schade door de eigenaar of rechthebbende rechtstreeks tenge
volge van de inschrijving van een zaak in het openbaar cen
traal monumenten register geleden, door het Land vergoed
moet worden. Ten aanzien van dit artikel heeft Dr F. D. K.
Bosch, toenmaals hoofd van de Oudheidkundige dienst, in zijn
voordracht op 21 December 1928, getiteld: „Monumenten
wetgeving in Nederlandsch-Indië" gezegd: „Van dit artikel
zal zeker een ruim gebruik moeten worden gemaakt. Men
vergete niet, dat de bezitters van monumenten in Ned.-Indië
behalve de Regeering voor het meerendeel uit kleine
luiden bestaan en hun zeker niet dezelfde verplichtingen kun-
149