te Batavia wèl stand gehouden. Naar aanleiding van een door
de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen uitgeschre
ven prijsvraag tot het vinden van de beste middelen om de
voortplanting van het evangelie in de koloniën te bevorderen,
kwam door bemoeiing van mr J. C. M. Radermacher, een
schoonzoon van G.G. De Klerk, die ook de oprichter van de
eerste Vrijmetselaarsloge te Batavia was, op 24 April 1778 het
Bataviaasch Genootschap „tot nut van het gemeen" tot stand.
Spoedig werden een bibliotheek en verzamelingen aangelegd.
Wij spraken reeds over de mislukte poging van Van Imhoff
om een behoorlijke nieuwsvoorziening te verkrijgen. Men bleef
voornamelijk op vendunieuws aangewezen. In 1810 liet Daen-
dels de „Bataviasche Courant" uitgegen met Prof. Ross (een
dominee, wien Daendels de eretitel Professor had verleend) als
redacteur. Behalve officiële mededelingen werden er wel inge
zonden stukjes in opgenomen. Hoofdartikelen bevatte het niet.
Na 1732 daalde het aantal bewoners van de oude, ommuurde
stad aanmerkelijk, door de trek naar boven. Door welke oor
zaken de ongezondheid van het oude Batavia verergerde, is
reeds vermeld. Betrouwbare statistische gegevens over ziekte
en sterfte, waaruit men zich een juist beeld van de toenmalige
toestand zou kunnen vormen, zijn echter niet tot ons gekomen.
Dat beeld werd ongetwijfeld ongunstig beïnvloed, doordat veel
zieken met de schepen aankwamen, van wie menigeen kort na
aankomst overleed. Een andere ongunstige factor was, dat de
leefwijze niet op de tropen was ingesteld. Het drankmisbruik
was vooral in het klimaat van Batavia funest. Het behoeft
niet te verbazen, dat de vrouwen, die meestal veel minder
dronken en hygiënischer leefden, in de regel veel ouder werden
dan de mannelijke kolonisten. Zij huwden meestal jong en
hertrouwen als weduwe soms meerdere malen. Er waren echter
ook bekende mannen, (predikanten, regeringspersonen), die
wèl sober geleefd moeten hebben, daar zij het zonder Europees
verlof soms 30 of 40 jaar aaneen te Batavia uithielden (Van
Oudshoorn zelfs 60 jaar; ds Mohr, in latere en ongezondere
periode, 38 jaar).
Hoewel in de achttiende eeuw veel Europeanen zich buiten
103