72 maar het schijnt, dat een geoefend toetser vrij nauw keurig de juiste alliage kan benaderen. Op oud zilver komt dikwijls een zigzagvormig gleufje voor, dat gewoonlijk voor het tiërceringsmerk, de z.g. Napoleon's krab wordt aangezien; dit is onjuist. E. Voet wees er reeds in 1912 op dat dit gleufje voor komt op Nederlands zilver, dat lang vóór Napoleon's heerschappij, in Amerika washet heeft dus een ander doel gehad. Werd het onderzoek van het edelmetaal niet door de „toets", maar door de „steek" gedaan, dan was metaal afkomstig van het voorwerp daarvoor nodig. Dit werd verkregen door met een beiteltje, graveer- of bol steker, het zilver, al wrikkende uit het voorwerp te ste ken, waardoor dat eigenaardige gleufje ontstond. De aldus verkregen krul van het metaal werd dan naar het gehalte onderzocht (afb. 80a). Een Zwolse zilversmid, Willem van Laer, geeft in 1768 de volgende wijze van onderzoek. De uitgestoken krul, die hij „steeker" noemt, werd in een uitgehold, rond houtskooltje gelegd, dat op gloeiende kolen geplaatst werd; hetzelfde geschiedde met een krul zilver van eerste gehalte. Als beide krullen gegloeid waren, werd het gesmolten materiaal naast elkaar op een schone blauwe steen uit de houtskolen gegoten en de kleuren vergeleken. Het fijnste zilver gloeit het witst, hoe groter de alliage koper, hoe donkerder de kleur. Het tegenwoordige alliage-onderzoek is veel nauwkeu riger; de zilversmid laat een klein stuk metaal aan het gemaakte voortverp zitten, dat door de essayeur afge broken wordt en langs chemische weg onderzocht.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 70