bek houdt. Het licht speelt en weerkaatst zich op het gedreven zilver, dat vol leven en beweging is (afb. 35) Bij vergelijking met een minder monumentaal voor werp, een kleine schaal in het Rijksmuseum, valt niet slechts de overeenkomst op in onderwerp een bassin met zwemmende dolfijnen maar ook enigszins de overeenkomst van de behandeling, zodat men geneigd is ook dit schaaltje tot zijn oeuvre te rekenen; het draagt de stedelijke keur van Utrecht, is getekend met het mono gram van A.V.V. het merk zowel van vader als van zoon -en is gestempeld met het jaarletter K, van 1649, dus van na de dood van Adam. Een vraag of opmerking is evenwel of Christiaan na de monumentale forse schaal in 1635 een zoveel minder importante, zo wel wat groot te als wat vorm betreft, zou gedreven hebben. Men zou eerder geneigd zijn in het schaaltje van het Rijksmuseum een vroeger ontwerp te zien, dat later in de Londense schaal, krachtiger uitgewerkt werd. De mogelijkheid bestaat dat het kleine schaaltje in bezit van de zilversmid is gebleven en pas na zijn terugkomst uit Londen te Utrecht ter keuring werd aangeboden. Christiaan woonde in 1636 te Westminster bij Londen, in 1637 trad hij in dienst van Koning Karei I. Volgens archivalische gegevens dreef hij twee grote verguld zilveren vazen voor de koning en sacrale voorwerpen voor de kapel van St. George te Windsoro.a. worden genoemd twee kandelaars met gedreven Bijbelse tafe relen op de voet; op één kandelaar de bergrede en op de tweede de gelijkenis van de goede herder; voorts twee boekbanden van 1637. Volgens Walpole werden deze voorwerpen gesmolten in de burgeroorlog. Evenmin is er iets bekend van twee reliëfs, die Chris tiaan van de koning en koningin gemaakt zou hebben, gesigneerd C. V. Lond1). Christiaans bewondering voor zijn vader's werk spreekt ook uit zijn uitgave van Adam's ontwerpen de z.g.: Constige Modellen, gegraveerd door Theodoor van Kes- H. Walpole: Anecdotes of Painting 1762, blz. 138. 36

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 34