gezonden en uitgeschilderd en vandaar naar Frankrijk gebracht. Zijn jonge weduwe, die volgens de ge schiedschrijvers van zeer aanvallige schoonheid was, trok zich in een klooster terug. Te zijner eer werd het navolgende grafdicht opgesteld Mijn onversaegde hert en al te fleren moed Gedreven door mijn jeugd, beleid en heete bloet, Die mij niet luisteren liet naar 't heilzame vermaan En de bevelen mij, bij mijn Veldheer gedaan, Heeft mij doen treden in een onbedachte strijd Met lieden, die hun eer en goede naeme kwijt, Als valsche schelmen en verraders van het land Veroordeeld waren tot de galg vol van schand Allwaar ik vromelijk als een soldaat mij kweet En in het eerst getref dood neer ter aarde smeet D'aanvoerder van degeen, die tegen mij te veld gekomen waren, en hun voorts met groot geweld Gevallen op de rest; maar mijn volk mij verliet Met bloden moede, dies geraakte ik in 't verdriet. Gevangen zijnde, heeft men mij met wreed bedrijf Met koelen bloede ontzield, en mijn ontbloote lijf Onmenschelijk getracteerd, zoodat niet eenig deel Van boven tot beneên, en bleef in zijn geheel. Totdat ik was geschend met wonden driemaal tien Nooit was zoo feilen dood, in eenig krijg gezien. JAARDICHT OP ZIJN OVERLIJDEN de Heer Tan Br/aTté een CLoeCk Wils EdeZ, Heer sChoot ZeCkerbeetgen doot, d/es h/ TerMoort TTert TTeer. 65 Heemschut 21-5

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1950 | | pagina 81